dinsdag 7 mei 2024

Het innerlijk oog

Jan van Leiden was een zogenaamde wederdoper. Hij heerste, door een ongelukkig toeval, over de stad Münster. Zijn beleid werd gekenmerkt door excessen en streng religieus beleid.

Hij liet mensen ter dood brengen op het marktplein omdat hij  'innerlijk wist' dat zij de geboden van God niet respecteerden. Van Leiden had visioenen en liet zijn 'uitleg' van de tien geboden bepalen door zijn 'innerlijke oog'. 

Vanzelfsprekend is Jan van Leiden een getroubleerde ziel. Zijn beroep op de kracht van het 'innerlijk oog' is echter leerzaam. Omdat Jan van Leiden geen verantwoording aflegt over de vraag hoe zijn innerlijk oog de waarheid kan zien, hebben zijn volgelingen geen andere keus dan zijn oordeel te aanvaarden (of te verwerpen). 

Het innerlijk oog is niet toegankelijk voor andere personen. Bovendien zijn er verschillende mensen die zich beroepen op de innerlijke ervaring. Het verwarrende is dat al deze innerlijke ogen de werkelijkehid/waarheid steeds op een iets andere wijze zien. Ieder innerlijk luistert naar andere opvattingen en heeft een andere leefwijze.

De regeerperiode van Jan van Leiden illustreert dat het noodzakelijk is om de innerlijke inzichten -eerste persoonskennis- te verdedigen met middelen die toegankelijk zijn voor derden. Je kunt eenvoudigweg niet verlangen van andere mensen dat ze je eerstepersoonskennis slikken voor zoete koek. 

Aangezien wetenschappers hun modellen slechts 'mondjesmaat' kunnen bewijzen met experimenten -dit is de zogenaamde 'onderdeterminatie' van de theorie door het experiment/waarneming- moet je vaak gebruik maken van filosofische middelen. Ook natuurkundigen bedienen zich rijkelijk van gedachten-experimenten en argumenten. (Zie bijvoorbeeld de beroemde twisten tussen Einstein en Bohr over de waarde van de kwantummachanica).  

Zelfs als het waar is dat sommige mensen beschikken over innerlijke kennis -een hoger weten- dan nog is het voor derden lastig om de betrouwbaarheid van deze kennis te peilen. 

Filosofie is een discipline die een sterk beroep doet op de redelijkheid van de mens. Ze vraagt daarom van haar beoefenaars dat ze hun inzichten voorzien van argumenten, zodat deze kunnen worden beoordeeld -en bekritiseerd- door derden. In die zin is filosofie streng, doch zeer sociaal. 

Ik heb geen toegang tot andermans innerlijki, wel tot de argumenten waarmee hij zijn innerlijke bevindingen aan mij uitlegt en duidelijk maakt. 

Een klacht is dat filosofen zo -door naar argument en onderbouwing/bewijs te vragen- de persoon die 'ziet' dat de wereld rijker is dan wij met argument en experiment kunnen aantonen monddood maken. Ik denk echter dat dat onjuist is. 

Filosofen hebben zich altijd erg ingespannen om argumenten te vinden voor bijvoorbeeld anti-fysicalistische inzichten/standpunten. Sinds het moderne hersenonderzoek konden echter de fysicalisten beschikken over krachtige argumenten. Voor die tijd, zo rond 1850, beschikten echter de idealisten, fenomenalisten en epi-fenomenalisten over de betere argumenten. In die dagen bezochten wetenschappers graag seances. Pas vanaf de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw begonnen de filosofen die het idealisme verdedigden terrein te verliezen. Hier is geen sprake van intellectueel dedain voor het idealisme, integendeel. Hier is gewoon eerlijk spel gespeeld: de fysicalisten beschikken door voortschrijdend inzicht en nieuwe techniek over betere argumenten. 

Als je inziet dat het niet aangaat om zomaar de waarheid van je geliefde levensleer te verkondigen, maar dat je daar goed voor zult moeten argumenteren, dan kan het gebeuren dat je gaandeweg ontdekt dat je argumenten niet toereikend zijn. Je kunt je dan terugtrekken uit het debat en volhouden dat je innerlijke overtuigingen juist zijn. Op zich is daar niets mis mee, maar het heeft dan geen enkele zin om je inzichten onder de aandacht van derden te brengen.

Strikt genomen is er niets mis met het geloof in engelen, goden, geesten en onstoffelijke lichamen (idealisme), zolang je maar de beleefdheid hebt om deze overtuigingen te presenteren met argumenten of -nog beter- bewijzen. Wie dat niet doet geeft eigenlijk te kennen dat hij aan de ander geen boodschap heeft.

Wie zich (filosofisch) wil verdiepen in de vraag of de menselijke geest stoffelijk of onstoffelijk is, zou het volgende 'cahier' kunnen raadplegen:

-Non pysical theories of consciousness, Hassel Morch, Cambridge Elements.

donderdag 2 mei 2024

Evolutie als grondslag voor een ethisch-religieuze wereld

Het leven is van het prille begin af aan georganiseerd in tweevoud: om zichzelf in stand te houden moeten organismen het nuttige najagen en het schadelijke mijden.

Bacteriën beschikken over zintuigen met een drempelwaarde. Een dremperwaarde heeft de logica van een 'exclusieve disjunctie': het kan in slechts twee standen staan en kent geen tussenweg. Je kunt het vergelijken met een wip-wap of een balans die altijd in de ene of de andere stand staat.

Als een bacterie met een zintuig -het zintuig bestaat uit eiwitten- voor een bepaalde schadelijke stof deze stof 'opmerkt' (detecteert), dan gaat onmiddellijk de 'motor' achteruit draaien en maakt het beestje zich uit de voeten [1]. 

Alle organismen zijn ingericht om keuzes te maken. Hoe ingewikkeld ons brein ook is, uiteindelijk moeten we allemaal besluiten om een bepaald verlangen/voornemen/wens/behoefte wel óf niet uit te voeren. Daarmee is de evolutie een proces dat de grondslag legt voor ethiek.

Aangezien vrijwel alle wezens met zenuwweefsel over bewustzijn beschikken, en aangezien bewustzijn volgens vooraanstaande ethici (o.a. Peter Singer) een noodzakelijke voorwaarde is om gerekend te worden tot het 'ethische domein',  kun je inderdaad goed betogen dat evolutie door natuurlijke selectie een proces is dat onmiddellijk -zonder omwegen- ethische wezens produceert. Waaruit volgt dat onze aarde een 'ethische' kolonie is.

Tenslotte komt daar bij de mogelijkheid om 'invoelend' te zijn: we hebben het vermogen om te begrijpen welke schade we een ander (kunnen) toebrengen met ons gedrag. Je noemt dit vermogen een 'theory of mind'. Dankzij het vermogen om mij te verplaatsen in anderen kan ik 'waarlijk' een ethisch wezen zijn. Ik heb de beschikking over de middelen die nodig zijn om een keus te kunnen maken tussen goed en kwaad.

Vanzelfsprekend kun je aanvoeren dat een 'theory of mind' en het vermogen om te kiezen tussen 'goed' en 'kwaad niets anders dan vermogens zijn die we nodig hebben om te overleven. Ik zal dat niet ontkennen. Zo is de theory of mind buitengewoon voordelig, want ik kan 'in het hoofd van mijn vijand kijken': dat geeft mij een voorsprong. 

Voor de stelling -wij leven in een ethische wereld- maakt dat weinig uit. Aangezien de logische denkwijze lokaal is, kun je, zolang je althans je overtuigingen 'whole-hearted' (hartgrondig) kunt naleven [2], gerust twee verschillende verklaringen geven voor één en dezelfde verschijnselen/toestanden. De werkelijkheid is logisch niet gesloten.

Overigens is de religieuze verklaring (wellicht) rijker dan de naturalistische verklaring. Immers, voor het feit dat alle dieren met zenuwweefsel bewustzijn hebben ontbreekt -maar dat weet ik niet zeker- een goede evolutionaire verklaring.

Een christen die dus meent dat al het leven is ontstaan omwille van het ethische handelen -en dat is een 'goed' op zich- kan niet worden weersproken door de naturalist, die meent dat de inrichting van de werkelijkheid op toeval berust en dat ethiek een toevallige eigenschap is van organismen. Beide lezingen passen uitstekend bij een natualistische beschrijving van de werkelijkheid.

Ik, die liever gelovig dan ongelovig door het leven ga, bezie de wereld als een ethisch-religieuze werkelijkheid. Om dat te geloven hoef ik de naturalist niet tegen te spreken: ik aanvaard alle wetenschappelijke theorieën en opvattingen. Uiteindelijk echter lees ik de wereld echter anders dan de atheïst. 

Ik denk dat de naturalistische beschrijving van de werkelijkheid betekent dat we leven in een religieus-ethische wereld [3].

------

[1] Het woord 'motor' is geen overdrijving. Als je bedenkt dat een bacterie 'onzichtbaar klein' is, dan sta je stomverbaasd als je ziet wat een ingewikkelde mechanismen dit beestje allemaal 'aan boord heeft'. Vooral de motor waarmee het beestje zijn 'schroef' aandrijft is werkelijk schitterend. Kijk eens op: youtube -smart biology -bacterial flagellum.

[2]. Harry Franfurt en Christine Korsgaard verdedigen dat een praktische persoon (dat is een persoon die ethische keuzes kan maken) geen half-hartige keuzes mag maken. 

[3] Vanzelfsprekend is dit geen 'creationistische zienswijze'. Ik vlecht god of een andere bovennatuurlijke kracht niet in de theorie. (Een creationist meent dat de natuur niet sterk en rijk genoeg is om organismen voort te brengen. De evolutietheorie toont echter feilloos aan dat al het leven het werk is van de natuur: evolutie door natuurlijke selectie. We hoeven daar niet aan te twijfelen.)

dinsdag 30 april 2024

Dempen en wekken

De vraag of een mens zijn brein is (identiek aan) of dat een mens een brein heeft zal ik niet kunnen beslissen. Echter, dat de mens zeer sterk afhankelijk is van de werking van zijn brein lijkt mij onomstotelijk waar.

Het brein is een weefsel van zenuwen, met lange uitlopers tot in de tenen en vingers. Wanneer één van deze draden doorgesneden raakt verliest men het gevoel in zijn vingertoppen of -erger- is men niet langer in staat om zich te bewegen. 

Zenuwweefsel is ontstaan toen eencellige dieren ingewikkelde samengestelde diertjes werden. De verschillende functies die deze 'complexen' konden uitvoeren hadden coördinatie nodig. Een dier dat beschikt over uitsteeksels (extremiteiten) die onafhankelijk van elkaar bewegen kan zich niet doelgericht verplaatsen. De kans dat de ene 'extremiteit' het 'soma' (lichaam) naar links beweegt terwijl de andere extremiteit het soma naar rechts beweegt is niet denkbeeldig. 

Het zenuwweefsel heeft als taak dat de functies waarover samengestelde dieren beschikken (a) elkaar niet tegenwerken, en (b) optimaal werken (doelgericht).

Voor de aanleg en werking van het zenuwweefsel is een bepaalde formule:

(hoe meer middelen het zenuwweefsel kan vrijmaken voor een bepaald doel [Mdelta], hoe sterker de samenwerking van deze middelen [e]; hoe sterker de samenwerking [e], hoe groter de kans op het bereiken van een doel [Odelta])

Het brein van de mens is een tamelijk grote rommelkamer. Dat heeft iets te maken met het feit dat wij 'open huis' houden. Wij hebben een sterk vermogen om te leren (de onwillekeurigheid van het leren/van het brein). Je hoeft maar iets te zien of je onthoudt het. Hoe intelligenter een dier, hoe groter deze onwillekeurigheid.

Om dan per doel [per taak] de juiste middelen bij elkaar te zoeken moet het brein steeds de juiste verbindingen leggen. Het doet dit per handeling door de juiste zenuwen te 'wekken' en de overige (storende) zenuwen te 'dempen'. Zo schept het steeds opnieuw netwerkjes van voldoende middelen. 

Het is niet voldoende om de middelen die je nodig hebt te wekken. Het brein moet de middelen die niet gebruikt expliciet dempen, zodat ze de werking van het actieve netwerkje niet verstoren. (Je leert dit bij meditatie: je leert om je slechts te richten op een eenvoudige taak en je leert alle 'middelen' (gedachten/inzichten) die je voor deze taak niet nodig hebt te dempen; de storende gedachten die je uit je concentratie halen als je leest zijn een goed voorbeeld van een slechte demping). 

Het is nu niet al te moeilijk om te begrijpen dat dit ingewikkelde spel van 'wekken' en 'dempen' dat onze neuronen 'schijnbaar' met speels gemak voor elkaar krijgen, een logisch proces is (beter gezegd: de logische wetten beschrijven de belangrijkste karakteristieken van dit proces).

Het is van het grootste belang dat een brein, als kinderen jong zijn, duidelijk leert welke middelen wel en welke middelen niet nodig zijn voor een handeling. 

Je kunt het brein van kinderen 'ziek' maken door het systeem van wekken en dempen verkeerd 'te trainen'.

D. was de dochter van een vader die leed onder een ernstige neerslachtigheid. Hij dronk om zijn stemmingen dragelijk te maken. Hij had echter een kwade dronk. De doorgaans vriendelijk man werd dan onverschillig en gemeen en sloeg zijn kinderen.

Kinderen raken door deze extreme wisselvalligheid van slag. De man van wie ze afhankelijk zijn is soms naar en gevaarlijk, soms lief en vaderlijk, soms afstandelijk, ongenaakbaar en somber. Een netwerk heeft een richtlijn nodig, netwerken moeten worden 'geijkt'. D. heeft nooit voldoende duidelijkheid deze gehad. Altijd als haar vader thuis kwam was ze uiterst gespannen, want je kon nooit weten in welke stemming deze man was. Ze had verschillende 'schema's' om te anticiperen op zijn stemming. Ze heeft de rest van haar volwassen leven geworsteld met de vraag wie ze is, wie ze kan vertrouwen en hoe ze moet leven: ze weet het eenvoudigweg niet. Zulke 'schema's' zitten 'letterlijk (!)' niet in haar systeem.

Ze is vereenzaamd en vindt slecht aansluiting bij 'gewone' mensen. Het brein is een bijzonder kwetsbaar  apparaat. Je moet daarom aardig en voorzichtig met mensen zijn, altijd: ze hebben het mooiste instrument dat ooit geschapen is in hun schedel liggen. Doe het ze niet aan dat je dit instrument verknoeit. 

God geve alle kinderen lieve en zorgzame ouders.

maandag 29 april 2024

Ons praktische zelf

Je wordt achtervolgd. Je rent voor je leven. Je komt in een deel van de stad waar je al lang niet meer geweest bent. Achter je hoor je de stemmen van de mannen die je zoeken. Je slaat linksaf, rechtsaf,- je rent voor je leven!

Dan kon je uit in een smalle ommuurde steeg. Aan het einde van de steeg is een splitsing.

Je kunt naar links

Je kunt naar rechts

Opeens herinner je je dat je hier vroeger al eens was- en dat één van beide straten doodloopt. Dan zit je als een rat in de val.

Wat moet je doen?

Omkeren is geen optie; blijven staan is geen optie.

Er is maar één rationele optie: en dat is om zowel de straat links als de straat rechts (niet links) te kiezen (sommetje: links is misschien levensreddend, rechts is misschien levensreddend, maar links én rechts is gegarandeerd levensreddend). 

Je moet dus voor links én niet links (rechts) kiezen (of, wat op hetzelfde neerkomt: je moet voor rechts en niet rechts (links) kiezen) [1].

Helaas is het praktisch niet mogelijk om zowel de straat links als rechts in te rennen. Je lichaam is een (functionele) eenheid en het lichaam kan slechts blijven functioneren als de eenheid behouden blijft.

Hier is sprake van een contradictie: de enige rationele oplossing -die behoud van vrijheid garandeert- voor het probleem is dat het verstand het lichaam opdraagt om zowel de straat (links) als de straat (niet links) in te rennen.

Het lichaam weigert echter dienst. Het kan slechts bi-nair handelen. Het kan wel of (exclusief) niet de straat links inrennen [2]. Het lichaam kan contradicties niet uitvoeren, ook al zijn deze in bepaalde praktische situaties rationeel (én waar)!

Een DerekParfit-mens, een mens die zichzelf dankzij zeer geavanceerde middelen in twee personen kan delen, zou de straat zowel links als niet-links kunnen nemen: en dat zou de meest rationele optie zijn. 

Waarmee betoogd is dat logisch denken niet gebaseerd is op de inrichting van de werkelijkheid, maar is ontstaan om ons voorstellingsvermogen en denkvermogen te verenigen met de beperkte handelingswijze van het lichaam. Ons praktische zelf -het belichaamde individu dat al handelend in de wereld staat (Korsgaard)- heeft de logische denkwijze nodig om doelgericht te kunnen handelen.

------

[1] In dit geval kun je links en rechts zien als opties die functioneel gelijk zijn aan elkaar: je kunt daarom rechts opvatten als de ontkenning van links of links als de ontkenning van rechts.

[2] Of-exclusief is een variatie op de doorsnee disjunctie: het is de óf-óf variant (je gaat óf naar school óf je gaat kranten bezorgen (=niet naar school).

woensdag 24 april 2024

Een recente ontdekking (en een kwade God) (1.5)

[(versie 1.5): noot [1] toegevoegd]

Wetenschappers: bewustzijn eerder regel dan uitzondering:

https://nos.nl/l/2517909


Vrijwel alle dieren hebben bewustzijn: niet alleen mensen, olifanten en dolfijnen, maar ook insecten (bijen).


Rationele theologen/filosofen, die God beschrijven als een bovennatuurlijke persoon die rationeel handelt en denkt, zullen het lastig hebben met dit inzicht.


In het dierenrijk zijn dieren er miljoenen jaren geleden toe overgegaan om zich te voeden met andere levende dieren. Deze succesrijke overlevingsstrategie is blijven bestaan. We kunnen inmiddels een lange lijst met roofdieren opstellen (zoals de mus: deze vleesetende vogel doodt dagelijks insecten). 


Als dieren bewustzijn hebben dan is de natuur nog een graad wreder dan wij al vreesden. En als God rationeel denkt en handelt, kun je niet anders dan concluderen dat het probleem van het kwaad alleen maar prangender wordt (om niet te zeggen: zeer prangend als ook insecten bewustzijn hebben).


De enige uitweg voor christenen is (1) dieren hebben dit aan zichzelf te danken: jaren geleden hebben ze God beledigd en toen is het paradijs gesloten (dus niet alleen de mens heeft God 'toornig' gemaakt, maar ook de dieren); (2) dieren hebben vrije wil en hebben bewust voor het kwaad gekozen (je kunt het God niet aanwrijven).


Iedereen zal echter snel inzien dat deze (traditionele) verdediging niet opgaat als ook dieren -dankzij hun bewustzijn- deel uitmaken van het ethische domein [1]. Of, om het maar recht voor zijn raap te zeggen: de verdediging is niets minder dan flauwekul.


Vanzelfsprekend kun je ontkennen dat dieren werkelijk tot het ethische domein behoren. Want ze weten niet wat ze doen. Ze hebben te weinig hersenen om hun eigen gedrag te 'evalueren'.


Dan nog geldt echter dat het een kwaad is als je toestaat of mogelijk maakt dat bewuste dieren levend worden verscheurd (inderdaad: verscheurd, want roofdieren hebben meestal geen guillotine op zak om hun prooi pijnloos te doden).


De praktijk op aarde maakt het lastig om te geloven in een God die het moet stellen met dezelfde beperkte rationele middelen als die waarover de mens beschikt.

--------

[1] Als bewustzijn eerder regel dan uitzondering is, ontkom je nauwelijks aan de conclusie dat de natuur -als geheel- een ethisch domein is (of, beter gezegd: dat deze visie iig goed te verdedigen is).



dinsdag 23 april 2024

Verhaallijnen

(1) Het is lastig om jonge mensen te leren wat logisch denken is- laat staan dat je ze het belang van de logische wetten kunt duidelijk maken.

Gelukkig bestaat er een didactisch hulpmiddel. Je past de logische wetten dan toe op 'verhaal-lijnen'. 

(a) een logisch verhaal wordt weergegeven als één lijn:

--------------------->

(b) verhalen die 'onderbroken' -gaps- worden zijn niet logisch:

-----|    |----------->

(c) verhalen die gespleten zijn of dubbele lijnen -gluts- nodig hebben zijn niet logisch:

---------------------->

---------------------->

(merk op: een verhaallijn kan een aanéénschakeling van vectoren zijn: een mensenleven bijvoorbeeld neemt af en toe een andere wending. Een verhaallijn mag dus wel 'geknikt' zijn; ze mag zelfs een cirkel zijn). 


(2) Vervolgens moet je uitleggen waarom een onderbroken of dubbel verhaal onmogelijk is. Dat kun je gemakkelijk doen door het leven van een leerling voor te stellen als één verhaallijn:

-jouw leven speelt zich af in ruimte en tijd: het is één lijn, die nooit onderbroken wordt: het is immers onmogelijk dat je op een bepaald moment er niet bent? Alleen aan het begin of aan het eind van een verhaallijn ben je er niet. Tijdens je leven ben je altijd ergens. Gaps zijn daarom onmogelijk.

-jouw leven is enkelvoudig: je bent wie je bent. Je kunt dan ook nooit veranderen in twee mensen en twee verhaallijnen naleven. Je kunt zelfs niet optimaal twee handelingen verrichten (vioolspelen en voorlezen). Je leven is één lijn, nooit ben je op twee plaatsen tegelijk. Dat is onmogelijk. Gluts zijn daarom onmogelijk!


(3) Een interessante bijkomstigheid is dat dit model het gemakkelijk maakt om te betogen dat de logische wetten van dierlijke origine zijn. Want waarom zouden twee eigenaardigheden van het menselijk bestaan -dat we altijd ergens zijn en dat we nooit op meerdere plaatsen zijn- bepalend zijn voor de inrichting van de gehele werkelijkheid?

Omdat het harde 'onmogelijkheden' zijn? Dat is niet plausibel, want er zijn eindeloos veel 'onmogelijkheden' die 'harder' zijn dan deze contingente 'onmogelijkheden'. Dat de zijden van een rechthoek nooit negatief kunnen zijn bijvoorbeeld.

Het eigenaardige doet zich namelijk voor dat het helemaal niet "noodzakelijk onmogelijk" is dat een mens nergens kan zijn of twee levens kan leiden. Het is een contingent feit dat mensen nu eenmaal hun levensverhaal leven alsof het één lijn is. 

De vraag is dus: waarom heeft ons brein juist deze twee contingente eigenschappen gekozen als grondslag voor onze denkwijze?

Weten we zeker dat nergens in de werkelijkheid dingen of gebeurtenissen of toestanden zijn waar je echt twee of meer ware verhalen over kunt vertellen- en verhalen bovendien die misschien onderbroken zijn? 

Volgens Russell is het mogelijk dat dingen die IN een heelal gelden niet hoeven te gelden voor het heelal zelf (e.g. alles heeft een oorzaak). Weten we [dus] zeker dat we over ons heelal niet twee of meer verhalen kunnen vertellen? 


(4) Deze uitleg, waarbij je de logische wetten voorstelt als de eigenschappen van verhaallijnen, werkt uitstekend. Kinderen begrijpen dan vrijwel onmiddellijk, na één of twee lessen, waarom een 'waar' wetenschappelijk verhaal -één verhaallijn- niet mag worden uitgebreid met een tweede religieuze verklaring -een tweede verhaallijn. Je kunt nu ook het scheermes van Ockham wat beter definiëren: elke tweede of derde of vierde verhaallijn, hoe interessant ook, moet weggesneden worden. 


(5) Vervolgens is het een kwestie van aandachtig teksten lezen en proberen te achterhalen of er sprake is -al gaat het maar om een detail- of er sprake is van één verhaallijn of van een dubbele verhaallijn. 

 

zondag 21 april 2024

Conventionalisme (1.0)

Het vertrouwen in wetenschap en techniek is vermoedelijk nooit zo groot geweest als in de eerste helt van de twintigste eeuw. Het waren de 'wonderjaren' van de moderne wetenschap.

De fysici konden bogen op Einsteins indrukwekkende theorie van ruimte en tijd (1915), de geneeskunde had aangetoond dat bacteriën -piepkleine diertjes- 'echt' bestaan en het atoom, bouwsteen van de gehele werkelijkheid, had zijn geheimen prijsgegeven (1925, Heisenberg).

Filosofen waren sterk in de ban van de natuurwetenschappen. Wat hen vooral bezighield is de vraag waarom wetenschappelijk onderzoek zo succesrijk is. Ze waren op zoek naar de beginselen -de methode- die wetenschappers gebruiken. 

Eén van de eerste dingen die opvalt aan modern wetenschappelijk onderzoek is de grote nadruk op bewijsstukken. De waarneming staat op een voetstuk. Goede wetenschap is 'empirisch'. 

Het was filosofen echter niet duidelijk wat een 'bewijsstuk' is. Want het komt veelvuldig voor dat wetenschappers elkaars bewijsstukken niet aanvaarden (schoolvoorbeelden zijn de meningsverschillen tussen Ramon y Cajal en Golgi, en tussen Bohr en Einstein: maar het wemelt in de wetenschap van de debatten over de vraag of een bepaald onderzoek al dan niet 'overtuigend' is) [1]. 

De logisch empiristen (ook: logisch positivisten), verenigd in de Weense Kring, deden pogingen om criteria op te stellen voor betrouwbaar bewijs. Ze gingen er van uit dat een waarneming kan worden herleid tot sense-data (pixels). 

Deze poging om van het empirisme -de waarneming- een waterdichte methode te maken mislukte echter jammerlijk. Het probleem is dat je van een waarneming alleen 'chocola' kunt maken als je beschikt over een theorie: het zijn de concepten en ideeën van de onderzoeker die betekenis geven aan de waarneming. Een aantal pixels/vlekken moet 'gebundeld' worden door een menselijk brein. Sommige pixels moet je niet meerekenen, andere pixels moet je juist wel meerekenen. Het interpreteren/beoordelen van een waarneming is een uiterst ingewikkeld neuraal proces.

Sense-data zonder betekenis (betekenissen zitten in je hoofd) stellen niets voor. We kunnen niets 'zien' in een grote hoeveelheid vlekken of pixels, totdat ons verstand ons zegt waar we naar kijken. Het gevolg hiervan is dat professor X die in theorie X gelooft de pixels kan zien als bewijs voor X; en dat professor Y die in theorie Y gelooft de pixels kan zien als bewijs voor Y. 

Het tweede probleem voor de positivisten waren de zogenaamde apriori vormen van de ervaring/denken. Kant had geponeerd dat sommige concepten -de vormen- de blik van elk mens op één en dezelfde wijze vertekenen. Zou onze blik alleen bepaald worden door theorieën, dan was het leed nog te overzien: immers, als we dan eenmaal de juiste theorie gevonden hebben, ziet iedereen de wereld op de enige, juiste wijze. 

Kant meende echter dat we nooit in staat zullen zijn om 'de' juiste theorie van de werkelijkheid te vinden. Onze blik wordt uiteindelijk bepaald door de 'vormen'. Kant's vormen zijn een 'ijzeren gordijn' dat altijd tussen ons en de waarheid in zal staan. Altijd zal de wereld zich aan ons anders voordoen dan ze is.

De logisch positivisten wisten de meeste 'vormen' die Kant had bedacht wel te schrappen. Eén vorm bleef echter behouden: de logische vorm van onze gedachten (vandaar de naam van de beweging, "logisch-empirisme": de grondslagen van wetenschap zijn: logica (apriori) én waarneming (aposteriori, empirie)).

Het was de positivisten duidelijk dat de logische vorm geen product kan zijn van de waarneming: de logische vorm gaat aan de waarneming vooraf (want de theorie, gedetermineerd door de logische vorm, gaat aan de waarneming vooraf). 

Wetenschappers moeten voor-onderstellen dat de werkelijkheid een logische vorm heeft, want alleen 'binnen de bandbreedte van de logica kan het onderzoek naar de werkelijkheid zinvol uitgevoerd worden' (anders gezegd: wie de logica schrapt of schendt spreekt misschien wel de waarheid, maar deze kan nooit worden begrepen door hemzelf of door andere wetenschappers).

Vanzelfsprekend was de logische vorm een groot probleem voor de 'empirici'. Want waar is deze vorm vandaan? Waarom denken wij logisch? Hoe kan een 'onzichtbaar' (niet waarneembaar) element een betrouwbaar ingrediënt zijn van een empirisch wereldbeeld?

De oplossing die de positivisten aandroegen is geniaal, maar lastig te geloven. 

Ze veronderstelden dat de logische denkwijze niets anders is dan een 'conventie', een gebruik. Je moet de logische wetten niet beschouwen als metafysische wetten, maar als een gemeenschappelijk voorschrift waar verstandige wetenschappers zich aan willen houden. Volgens hen was er dan ook een strenge waterscheiding tussen stellingen die je logisch kunt onderzoeken (analytische apriori kennis) en stellingen die je empirisch kunt onderzoeken (synthetisch aposteriori). Logisch onderzoek was 'leeg', empirisch onderzoek had 'inhoud'.

Hun uitleg van deze doctrine is uitermate slim. De logische wetten werden beschouwd als 'tautologieën': regels die eenvoudigweg altijd geldig zijn. Wie de logische wetten gebruikt om zijn theorieën (en alle passende waarnemingen) te ordenen, is te vergelijken met een laborant die zijn instrumenten reinigt met schoon water. Het water is 'neutraal' en beïnvloedt de experimenten van de bacteriologen niet (je kunt een kweek in een vieze petrischaal niet vertrouwen). Zo moet je ook de logische wetten opvatten als 'neutrale' concepten waarmee we alle andere denkbeelden ordenen.

Het merkwaardige is echter dat we er ook volgens de positivisten niet aan ontkomen om een beeld van de wereld op te stellen dat logisch is. Zo neutraal zijn de logische wetten daarom niet bij nader inzien. Je kunt niet volhouden dat de logische wetten 'leeg' zijn en geen nadere verklaring behoeven. 

Het was Quine die het positivisme in discrediet gebracht heeft. Zijn opstel tegen het conventionalisme is één van zijn bekendste 'papers' (Quine schreef voornamelijk 'papers'- geen boeken: hij was een echte academicus) [2].
-----
[1] In de psychologie is er bijvoorbeeld een 'replicatie-crisis'. Zo zou de theorie van Dijksterhuis, over het slimme onbewuste, weerlegd zijn; Dijksterhuis zelf meent echter dat het nieuwe onderzoek niet overtuigend is. Gelijksoortige problemen doen zich voor in de fysica, de scheikunde, de biologie, de geneeskunde, enz. Experimenten en Waarneming zijn nooit direct, maar ze worden altijd bemiddeld door een menselijk 'brein'. De inrichting van dit brein -wat iemand denkt of vindt- is dan ook sterk bepalend voor het oordeel over de gevonden/verkregen bewijzen. Complotdenkers zien overal 'empirisch' bewijs voor hun zienswijze.

[2] Quine schreef zegge en schrijve één boek: Word and Object (en nee, dat is geen 'page-turner') 

[3] Enige literatuur:

Toegankelijk:
-Chunglin Kwa: Wat is waarheid? (basisboek wetenschapsfilosofie), Boom (2017); aanbevelenswaardig zijn: hoofdstuk 1, 2 en 3
-David Edmonds, The Murder of Professor Schlick: the rise and fall of the Vienna Circle.

Iets minder toegankelijk wellicht:
-Ayer, A, Language, Truth and Logic (1936) [heerlijke, simpele beschrijving van het 'logisch empirisme': 'het boek van een jonge man', zo betitelde Ayer het werk zelf. Jammer dat het nooit vertaald is in het het Nederlands, het is een klassiek werk]
-Richardson & Uebel, Introduction, in: Logical Empiricism (Cambridge Companion)
-Quine, WVO, Truth bij convention (1935), Epistemology Naturalized (1968) en Two Dogma's of Empiricism (1951)

zaterdag 20 april 2024

Dennett overleden

De Amerikaanse filosoof Dennett is vrijdag j.l overleden. Hij werd 82 jaar. 

In het nieuwsbericht van de NOS wordt hij nogal hardvochtig afgeschilderd. Hij was inderdaad een atheïst. Maar of hij vrije wil beschouwde als 'fantasie' betwijfel ik. Ook was Dennett een naturalist. Als je echter schrijft dat hij meende dat 'alles in de wereld wetenschappelijk verklaarbaar is en dat daarbuiten niets bestaat' dan is dat een nogal platte weergave van het naturalisme.

Zijn mooiste boek is -meen ik- Darwins Dangerous Idea: dit werk heeft mij wel beïnvloed.

donderdag 18 april 2024

'Echt waar' is goed gedaan!

William James schreef dat waarheid eigenlijk verwijst naar handelingen die geslaagd zijn of een goede kans van slagen hebben.

Als ik tegen een buitenlandse bezoeker zeg: het is waar dat het museum aan de Grote Buitenstraat ligt, dan bedoel ik te zeggen dat de handeling -naar de Grote Buitenstraat wandelen- een gerede kans van slagen heeft. 

Het woordje 'waar' drukt een soort 'garantie' uit; het is een 'maat' voor het welslagen van onze handelingen.

Op het eerste gezicht lijkt het volkomen overbodig om 'waarheid' opnieuw te definiëren. Het is immers wel duidelijk wat 'waarheid' is: een bewering is waar als deze overeenstemt met 'hoe het 'echt' is' (correspondentie-theorie van waarheid).

Het probleem met de correspondentie-theorie van waarheid echter is dat het niet meevalt om te zeggen 'hoe het 'echt' is'. De wereld is nogal onhebbelijk, om niet te zeggen: weerbarstig. Ze heeft de neiging om zich steeds anders aan ons voor te doen. Tante Jo is tot aan haar twee-en-dertigste verjaardag het schoolvoorbeeld van plichts-getrouwheid, maar daarna, helaas, raakt ze geleidelijk aan de drank en verwaarloost ze haar plichten. 

Wie nu op haar begrafenis zegt 'tante Jo was een lellebel' spreekt niet de waarheid; wie zegt 'tante Jo was plichts-getrouw' spreekt ook niet de waarheid. De correspondentie-theorie van waarheid dwingt ons om heel precies te zijn.

Eigenlijk dienen we zelfs zo precies zijn dat we 'de stand van zaken' op elk tijdstip tot op het atoom nauwkeurig moeten weergeven. 

In de praktijk is dat onbegonnen werk. We springen in het dagelijkse leven daarom slordig om met de waarheid. We geven de dingen liever 'ruw' en 'losjes' weer, zodat we met elkaars beweringen uit de voeten kunnen. 

Stel dat ik een politieagent ben die iemand volgt. Op de hoek van de straat word ik afgewisseld door een collega. Snel fluister ik hem in wat ik opgemerkt heb: "hij loopt tamelijk snel en steekt vaak onverwachts over: wees daarop bedacht!"

Een dergelijke mededeling is alleen 'waar' voor wie er iets 'mee moet doen'. Wie werkelijk wil weten wat de stand van zaken is -wat is snel (?) lopen, wat is vaak (?) de straat oversteken- heeft helemaal niets aan mijn mededeling. Waarmee kan een dergelijke vage, slordige bewering corresponderen?

Vandaar dat James meende dat waarheid betrekking heeft op onze handelingen: we snijden 'de waarheid' zo dun of dik als in een bepaalde situatie nodig is om doeltreffend te kunnen handelen'. 

De correspondentie-theorie van waarheid is zeer metafyisch. Ze veronderstelt dat we een onbevangen blik op de werkelijkheid kunnen werpen en scherp kunnen zien wat 'de feiten' zijn. Voor scherpslijpers -en analytische filosofen zijn scherpslijpers- is die veronderstelling niet goed te verdedigen.

Tegenwoordig volstaat men overigens met 'waarmakers'. Een waarmaker is een 'dunne' observatie -dus niet noodzakelijkerwijs een 'feit'- die gemakkelijk kan worden bevestigd of ontkend. 

"'Droeg de man een hoed', vroeg de agent. 'Jawel', zei de tuinman. 'Dan is dat onze man!', riep de agent. 'Waar ging hij heen?' 'Naar het museum aan de Grote Buitenstraat', zei de tuinman. 'Kom op mannen', riep de agent, 'naar de Grote Buitenstraat'. En weg waren ze." 

Twee waarmakers -hoed, straat- zijn in deze situatie voldoende voor de agent om te weten wat hem te doen staat.

Zo keren de twee theorieën, het pragmatisme en de correspondentie-theorie van waarheid, in 'dunne' vorm terug in deze 'waarmaker-theorie': het is een soort uitgeklede correspondentie-theorie van waarheid waarmee we in de praktijk goed uit de voeten kunnen. Een nogal pragmatische, doch zeer bevredigende oplossing.

dinsdag 16 april 2024

Enige bewijzen en twee toegiften (2.0)

[(versie 3.0): noot [1] toegevoegd; (versie 2.0): de bijdrage ingrijpend bewerkt; argumenten/variaties uitgebreid, twee argumenten toegevoegd (toegift 1 en 2)]


Een bewijs en vier variaties (om te onderbouwen dat de werkelijkheid inderdaad logisch geordend is)- en twee toegiften.


Bewijs:

1. Ik kan logisch denken

2. Ik kan onmogelijk inzien dat de logische hoofdwetten onwaar zijn

Dus: de gehele werkelijkheid is logisch geordend


Variatie [1]:

1. Ik kan logisch denken

2. Ik kan onmogelijk inzien dat de logische hoofdwetten onwaar zijn

3. Ik kan paradoxen en ongerijmdheden oplossen

Dus: de gehele werkelijkheid is logisch geordend


Variatie [2]:

1. Ik kan logisch denken

2. Ik kan onmogelijk inzien dat de logische hoofdwetten onwaar zijn

3. Ik kan paradoxen en ongerijmdheden oplossen

4. Ik heb geen weet van een ware ongerijmdheid

Dus: de gehele werkelijkheid is logisch geordend


Variatie [3]:

1. Ik kan logisch denken

2. Ik kan onmogelijk inzien dat de logische hoofdwetten onwaar zijn

3. Ik kan paradoxen en ongerijmdheden oplossen

4. Ik heb geen weet van een ware ongerijmdheid

5. Ik heb delen van de werkelijkheid logisch kunnen beschrijven

Dus: de gehele werkelijkheid is logisch geordend


Variatie [4]

1. Ik kan logisch denken

2. Ik kan onmogelijk inzien dat de logische hoofdwetten onwaar zijn

3. Ik kan paradoxen en ongerijmdheden oplossen

4. Ik heb geen weet van een ware ongerijmdheid

5. Ik heb delen van de werkelijkheid logisch kunnen beschrijven

6. Ik heb geen weet van een externe kracht/macht die de werkelijkheid logisch ordent (ik kan niet verklaren wie/wat de werkelijkheid logisch ordent)

Dus: de gehele werkelijkheid is logisch geordend


Toegift [1]

1. Ik kan logisch denken

2. Ik kan onmogelijk inzien dat de logische hoofdwetten onwaar zijn

3. Ik kan paradoxen en ongerijmdheden oplossen

4. Ik heb geen weet van een ware ongerijmdheid

5. Ik heb delen van de werkelijkheid logisch kunnen beschrijven

6. Ik heb geen weet van een externe kracht/macht die de werkelijkheid logisch ordent (ik kan niet verklaren wie/wat de werkelijkheid logisch ordent)

Dus: mijn brein is een logische (binaire) machine (of: ik kan niet 'absurd' denken)


Toegift [2]

1. Ik kan logisch denken

2. Ik kan onmogelijk inzien dat de logische hoofdwetten onwaar zijn

3. Ik kan paradoxen en ongerijmdheden oplossen

4. Ik heb geen weet van een ware ongerijmdheid

5. Ik heb delen van de werkelijkheid logisch kunnen beschrijven

6. Ik heb geen weet van een externe kracht/macht die de werkelijkheid logisch ordent (ik kan niet verklaren wie/wat de werkelijkheid ordent)

7. Dus: mijn brein is een logische (binaire) machine (ik kan niet 'absurd' denken) [uit 1-6]

8. Een logische (binaire) machine kan de werkelijkheid uitsluitend logisch zien en ordenen [uit 7 - verenigbaar met 1-5]

9. Het brein is een contingent product van de evolutie (ingericht voor samenwerking met het lichaam) [zie: courante literatuur over embodiment in neurologie, psychologie en filosofie]

Dus: de logische orde is een contingent product van ons eigen brein (nu kan ik wél verklaren wie/wat de werkelijkheid logisch ordent) [uit: 9] [1]

----

[1] Maar toegift 2 is zelfweerleggend! Want als alles waar is, dan is het ook waar dat de wereld logisch geordend is. Immers, in een absurde werkelijkheid mag je twee strijdige verhalen vertellen over de werkelijkheid! -Inderdaad: maar dan is toegift 1 niet zelfweerleggend, maar juist zelf-bevestigend: want het is absurd dat je mag verdedigen dat de werkelijkheid absurd én logisch is.


zondag 14 april 2024

Wel of niet indelen: dat is de vraag (1.5)

[(versie 1.5): noot [1] toegevoegd]
 
Aan de hand van de vier waarheidswaarden kun je gemakkelijk zeggen wat we bedoelen met de -enigszins exotische- term 'logische orde'.

De grondslag voor logisch denken is het beginsel van bi-valentie. (En dat geeft ons de volgende verdeling van waarheidswaarden: (1.0), (0.1), (1.1), (0.0)).

De hypothese is dat we bi-valent denken omdat handelen een bi-valente aangelegenheid is. Je kunt slechts wel of niet doeltreffend handelen: half doeltreffend handelen is praktisch onmogelijk.  

De wereld zelf is niet noodzakelijkerwijs bi-valent (twee-waardig). Mensen zijn niet groot óf klein, ze variëren in lengte: je hebt mensen van 1.77, van 1.78, 1.79, 1.80 enz.

Als je bi-valent wilt handelen, moeten de dingen in de wereld 'bivalent' worden ingedeeld [1]. Ik maak daarom een 'snede' in alle doorlopende reeksen. Alle mensen die kleiner of gelijk zijn aan 1.70 noem ik klein en alle mensen groter dan 1.70 noem ik groot. 

Heb ik zulke indelingen eenmaal gemaakt, dan mag ik ze niet overhoop halen. Wat ik groot noem, moet ik groot blijven noemen; wat ik klein noem, moet ik klein blijven noemen. Wat ik schadelijk noem, moet ik schadelijk blijven noemen; wat ik nuttig noem, moet ik nuttig blijven noemen.

Als ik de wereld bi-valent orden, kan ik gemakkelijk -dat is van levensbelang!- doeltreffend handelen.

Zou ik de wereld naar haar veelheid, fijnheid en verdeeldheid indelen, dan zou ik niet doeltreffend kunnen handelen. Het water in de put is giftig of[exclusief] niet giftig, zelfs als het water nagenoeg vrij is van ziektekiemen. Want het lichaam heeft slechts de keus uit drinken (innemen, binnenkrijgen) of niet drinken (innemen, binnenkrijgen).

Wij ordenen de wereld logisch: de wereld zelf is niet bi-valent. Zouden we nalaten de wereld bivalent in te delen, dan zou ze al snel voor ons schier onoverzichtelijk en onbegrijpelijk zijn.

We zijn bijzonder vindingrijk bij het indelen/ordenen van de wereld. Aristoteles -maar ook sommige hedendaagse filosofen- meende zelfs dat de dingen een 'essentie' hebben.

De vraag die dit oproept is natuurlijk: wat is de 'echte' indeling van de werkelijkheid? (Gesteld dat de term 'indeling' zinvol kan worden gebruikt als we het over de werkelijkheid hebben).
---
[1] God heeft geen 'lijf' zoals wij; hij hoeft niet binair te handelen en zal de wereld, dientengevolge, ook niet logisch hoeven ordenen: voor hem is de wereld 'absurd' (en dat is logisch)

zaterdag 13 april 2024

God (1.5)

((Versie 1.5): enige verbeteringen aan de tekst; noot [2] toegevoegd)

Als onze denkwijze niet het geëigende instrument is om de werkelijkheid sluitend te beschrijven, dan volgt daaruit dat wij niet kunnen bepalen wat -op universele schaal- uitgesloten is (als je de werkelijkheid niet kunt 'sluiten', is de werkelijkheid voor ons een 'open' domein: in dit 'open' domein maken absurde denkbeelden hun opwachting, want dat zijn de denkbeelden die ongezien langs de logische verdedigingslinie van onze denkwijze sluipen).

In een 'open' domein heeft elk (absurd) denkbeeld een 'waarheids-maker', ook al is haar bestaanswijze dan één die ver afstaat van onze leefwereld.

Je kunt, aangezien absurde denkbeelden weinig praktische waarde hebben voor ons, hier je schouders over ophalen. Voor onze religieuze noden en behoeften echter is dit inzicht een uitkomst [1]

God is uit de aard der zaak een 'iets' met absurde eigenschappen. Atheïstische filosofen hebben aangetoond dat het eigenlijk niet mogelijk is om een beschrijving van God te geven die niet verzandt in tegenstellingen.

Zo is God algoed (voor de mens) en almachtig, maar is het leven (van de mens) een verschrikking. Hoe je ook tobt en peinst, deze oppositie van goed en kwaad is niet te rijmen.

Als God bestaat, dan moet hij onbegrijpelijk (absurd) zijn. Je kunt dan slechts over hem spreken zoals de 'negatieve theologen' over God spreken. 

God is goed, maar eigenlijk is hij niet goed, doch Goed; God is almachtig, maar eigenlijk is hij niet almachtig, want hij is Almachtig (waarbij 'goed' betrekking heeft op de menselijke constructie van het begrip 'goed' en 'Goed' op de voor de mens ondoorgrondelijke Goedheid van God zelf) (idem voor 'almacht' en alle andere eigenschappen die je graag toeschrijft aan God).

Bovendien kun je, volgens de negatieve theologen, God's 'echte' eigenschappen niet van elkaar onderscheiden: God is 'één' met zichzelf, hij bestaat niet uit 'delen' en 'onderdelen' (God is éénvoudig). Wij mensen zijn beperkt en moeten op gefragmenteerde/verbrokkelde wijze spreken over God. God zelf is méér dan een optelsom van eigenschappen. Een opsomming van zijn attributen kan nooit weergeven wie God als 'éénheid' is (merk op: dit is absurd). [2]

Wel, toegegeven, dit is allemaal theologisch geleuter, waar je in een naturalistisch domein weinig aan hebt. In een werkelijkheid waar echter alles mogelijk is, kan het niet anders of deze hoogst merkwaardige schets van God is 'waar'.

Het zijn -zo wil ik vrolijk betogen- tenslotte niet de theologen die zich vergissen, maar het zijn de rationalisten (personen die de menselijke denkwijze/logica zien als maatgevend voor de structuur van de gehele werkelijkheid) die de werkelijkheid -prematuur- in het logische slot gooien.

Hun 'gesloten' wereldbeeld is een tamelijk sombere, die geen licht toelaat (plato's grot). Uit deze gesloten wereld kunnen we gemakkelijk ontkomen als we inzien dat onze denkwijze een beperking is.


[1] Coda: mensen die obstinaat worden van geloof, kerk en God, kunnen eenvoudigweg hun schouders ophalen over bovenstaand betoog. Bezie het als volgt: je staat in een warenhuis met oneindig veel vreemde, oude voorwerpen. Iemand loopt langs deze spullen en kiest dan een aftands beeldje om mee te nemen naar huis (voor op de schoorsteenmantel). Je kunt dan zeker je hoofd schudden over deze keus. Zo is het ook met mij: je kunt zeker je hoofd schudden over mijn keus. Waarom kies ik, als alles mogelijk is, voor het geloof in een absurde God? Dát is een 'zet' die niet te verantwoorden is. (Maar dát God bestaat valt niet te ontkennen en dus is het geenszins'dwaas' om een religieuze levenshouding aan te nemen [bedenk overigens dat in de praktijk de ene religieuze levenshouding niet de andere is])

[2] De negatieve theologen hebben een systematische manier ontwikkeld om 'absurd' over God te kunnen spreken. Fascinerend...! Je kunt God, als je zo werkt als zij, karakteriseren met een enkele term. Je kunt naar God verwijzen bijvoorbeeld door te zeggen: 'God is liefde, maar God is geen liefde, maar Liefde'. Iemand die die overtuiging is toegedaan, hoeft geen andere eigenschappen aan God toe te kennen (je houdt de zaken daarmee eenvoudig en dat komt de geloofwaardigheid -en de mogelijkheid om je overtuiging na te leven- ten goede). Ik persoonlijk heb voldoende aan de volgende 'determinator': God is 'hoop', maar God is geen 'hoop', doch Hoop!

dinsdag 9 april 2024

Waarheidswaarden (vier stuks graag!) (2.5)

[versie (2.0): 3 noten toegevoegd; (versie (2.5)): het woordje 'kantiaans' verwijderd uit de zin: "...dit is voor de naturalist eigenlijk onaanvaardbaar, het is een al te rationele, kantiaanse wijze van verklaren:..."]

De anarchistische logicus - dialetheïsten als Priest en Beall- constateert dat elke 'optie' op vier manieren kan worden 'opgelost'.

Stel dat ik boodschappen wil doen: dat is een optie. Dan kan ik, 

-(a) wel en geen boodschappen doen (1.1: glut)
-(b) wel noch geen boodschappen doen (0.0: gap)
-(c) boodschappen doen (1.0: go!)
-(d) geen boodschappen doen (0.1: don't go!)

Theoretisch zijn dit de 'waarheidswaarden' die je kunt 'afbeelden' op een optie. 

In de praktijk echter houden we -apriori!- de opties (a) en (b) voor onwaar.

Wat kan daar de verklaring voor zijn?

Zouden er geheimzinnige, onmeetbare logische krachten bestaan, die de opties (a) en (b) 'verbieden' (dit is een bovennatuurlijk scenario: de naturalist verwerpt deze verklaring).

Zou een God, een geheimzinnige, superrationele persoon, de opties (a) en (b) hebben verboden? (dit is een bovennatuurlijk scenario: de naturalist verwerpt deze verklaring).

Zouden de natuurwetten, als bijwerking, de opties (a) en (b) uitsluiten (deze verklaring is ten eerste 'ad hoc', ten tweede gaat ze er van uit dat onze 'apriori' aanname universeel juist is: dit is voor de naturalist eigenlijk onaanvaardbaar, het is een al te rationele [...] wijze van verklaren: het komt er op neer dat onze 'intuïties' iets zeggen over de gehele werkelijkheid, zonder dat wij dit empirisch hebben onderzocht!)

Kortom, de naturalist zit een beetje in zijn maag met deze 'universele logische' orde.

Een echte naturalistische verklaring, volgens de lijnen die Quine -een naturalist van het zuiverste water- en Dennett hebben uitgezet, is tamelijk eenvoudig. De evolutie bepaalt hoe wij de wereld ordenen. Wij zijn natuurlijke wezens en ons verstand is een machine van vlees en bloed die ons zegt hoe wij ons lichaam in stand moeten houden. Doeltreffend handelen is voor belichaamde dieren het eerste en grootste belang (wie ongelukkig manoeuvreert riskeert schade).

Kijken we, indachtig deze verklaring, naar de vier waarheidswaarden, dan is het duidelijk waarom (a) en (b) voor ons niet aanvaardbaar zijn: belichaamde wezens kunnen slechts één handeling per beurt uitvoeren, daarom is (a) geen reeële optie; belichaamde wezens kunnen hun lichaam onmogelijk van de aardbodem laten verdwijnen, daarom is (b) geen reeële optie.

De verklaring voor de logische orde is dan ook tamelijk simpel. Het is de enige orde die optimaal kan worden uitgevoerd door 'lichamen'. Het spreekt dan ook voor zich dat ons brein onze voorstelling van de wereld schoeit op logische leest: je hebt slechts de keus uit wel OF (exclusief) niet handelen. 

Je ziet -het is opmerkelijk- dit uitgesproken zwart/wit 'denken', dit ja/nee 'denken' al terug in de machinerie van de allereerste bilaterale (bewegende diertjes met een voor en achterkant) diertjes, zoals eencelligen en meercellige piepkleine wormpjes. 

De wereld beeldt dus geen universele logische orde af op ons brein, maar ons brein beeldt de logische orde af op ons beeld van de wereld [1] [2] [3].

Uitsluitend deze verklaring is naturalistisch en wetenschappelijk aanvaardbaar.
-----
[1] Om de wereld te ordenen heb je geen bovennatuurlijke instrumenten nodig zoals buitengewone 'personen' en 'krachten: een brein volstaat. De eerste schepselen waren al goed in staat om hun wereld zo te ordenen dat ze met behoud van gezondheid -zelfbehoud- konden manoeuvreren/handelen. Het brein zoekt de 'waarheid' binnen haar eigen 'verbeeldingskracht'- en deze verbeeldingskracht is geheel afgestemd op onze lichamelijke noden en mogelijkheden. Het is natuurlijk ook zinloos om over waarheid te spreken als je een bepaalde toestand in het geheel niet begrijpen/doorgronden kunt.

[2] Mensen die geloven dat de werkelijkheid zelf logisch geordend is, zijn te karakteriseren als 'gelovigen': zij geloven dat de werkelijkheid op een of andere -geheimzinnige, onverklaarbare- manier fundamentele kennis over de werkelijkheid in het brein heeft genoteerd. Wie dit gelooft heeft eigenlijk nooit aanvaard dat hij een geëvolueerd dier is. De boodschap van Darwin is nog niet goed tot hem doorgedrongen. Het idee dat wij over universele, absoluut ware inzichten beschikken, roept gedachten op aan mysterie-godsdiensten, waarbij de leden van de groep meenden te beschikken over 'diepe, mysterieuze' waarheden. Bedenk goed: het brein hoeft niet te beschikken over 'waarheden', het brein hoeft slechts te beschikken over 'bruikbare inzichten'. Bovendien bevindt het brein zich niet in de 'werkelijkheid', maar zij opereert op het snijvlak tussen het 'innerlijke lichaam' en 'de waarneming'. Als bacteriën, kippen, goudvissen en egels beschikken over een logisch ordenend brein, waarom zou dit principe bij mensen dan opeens moeten worden beschouwd als het fundamentele kenmerk van de werkelijkheid? 

[3] De vraag die nu moet worden gesteld is niet: is de wereld logisch geordend, -want die kwestie is inmiddels wel besloten. De juiste vraag is: wat volgt uit het feit dat de werkelijkheid niet logisch geordend is. Om dat te bepalen, moeten we noodgedwongen gebruik maken van onze logische vaardigheden (we hebben geen ander instrument dan onze logica om te bepalen wat een geldige afleiding is). Wel, als de wereld zelf niet logisch geordend is, dan volgt daaruit dat alles mogelijk is- de werkelijkheid zelf is dan immers door ons niet fundamenteel te ordenen?  Gelukkig betekent dit in de praktijk niet dat onze kunstmatige voorstelling van de werkelijkheid ingrijpend verandert. De wereld blijft zoals wij haar 'concipiëren'. 

zondag 7 april 2024

Van de ijsbeer en de walrus [2.0]

[versie (2.0): noot [2] toegevoegd; kleine aanpassingen]

Op het internet is een zielig filmpje te zien. Een vermagerde, uitgehongerde ijsbeer is -wanhopig- op zoek naar voedsel. Het dier stuit op een walrus. De walrus is een enorm dier dat over twee levensgevaarlijke slagwapens beschikt.

De walrus is, als je het dier beziet met de ogen van de ijsbeer, een 'ding' met twee 'strijdige' hoedanigheden: het is een dier dat levensbedreigend is én een dier dat levensreddend is. Het is zowel een voorraad eiwitten als een vijandige machine.

Aristoteles beschouwt in zijn metafysica de logische hoofdwetten als metafysische wetten (het zijn geen formele wetten). De wereld is een enorme voorraad 'objecten' (=eenheden) met verscheidene 'hoedanigheden' (=kwaliteiten).

De metafysische logische wetten wijzen ons volgens Aristoteles op het volgende: in de werkelijkheid komt geen object voor met twee hoedanigheden die elkaar uitsluiten. 

Voor de ijsbeer echter is de walrus een object met twee hoedanigheden die elkaar uitsluiten: het is voor de ijsbeer een 'ding' dat hij moet doden (hij heeft de eiwitten dringend nodig, de walrus is levensreddend) én het is voor de ijsbeer een 'ding' dat hij niet moet doden (de walrus is levensgevaarlijk).

De twee hoedanigheden zitten letterlijk 'in' de walrus. 

De 'strijd' tussen de twee hoedanigheden zit -echter- letterlijk in de 'ijsbeer'.

Het is een denkfout om contradicties te zoeken in de werkelijkheid. Ze zitten tussen de 'oren' van handelende dieren (ze zijn 'apriori') [2].

Contradicties zeggen [dus] niets over de constructie van de werkelijkheid,- ze zeggen des te meer over de constructie van ons brein [1].

(Hoe eindigt het filmpje: de ijsbeer weegt zijn opties af -trade off- en besluit zich bij zijn ellende en zwakte neer te leggen: het dier gaat op het ijs liggen en zal sterven, althans die suggestie wordt gewekt).

----

[1] Carbondioxide is voor de 'Caenorhabditis elegans' -een zeer klein 'wormpje' met een klein brein- een stof met twee 'hoedanigheden': schadelijk (want sommige belagers verspreiden deze stof) en nuttig (want bepaalde voedselbronnen verspreiden deze stof). De 'elegans' kan 'wijken' of 'naderen' als het carbondioxide bespeurt. De eenheid van handelen maakt het (natuurlijk) onmogelijk om te wijken en te naderen. Het brein van het dier dwingt het dier dan ook om de knoop door te hakken en een 'keuze' te maken. (zie: Bennett, M, Intelligence, a brief history)

[2] De weeromstuit van dit argument lijkt mijn lezers te ontgaan. Als contradicties constructies zijn van het brein, dan impliceert dit dat ook de noodzaak om deze contradicties 'op te lossen' een directief van het brein is. De noodzaak om de wereld logisch te ordenen is schijnbaar een natuurlijk, psychologisch proces. Je mag daarom uit het feit dat 'belijfde' mensen en dieren de wereld logisch moeten ordenen, opdat ze kunnen handelen, niet afleiden dat de werkelijkheid zelf logisch geordend is: dat volgt niet (het is een non-sequitur). Het is gemakkelijk in te zien dat voor wezens met een lichaam de logische orde primair is, want alleen een logisch geordend 'beeld' van de wereld maakt handelen mogelijk (voor dieren met een lichaam is het manoeuvreren met het lichaam het grootste belang: steeds bijvoorbeeld moet je bepalen of je moet wijken of naderen). De walrus is nu een dier dat in de ogen van de ijsbeer twee strijdige hoedanigheden heeft: het wereldbeeld van de ijsbeer is daarom -pace Aristoteles- conform de definitie niet logisch. 

zaterdag 6 april 2024

Fragment

'What about inhibitory neurons? Why did they evolve? Consider the simple task of a coral polyp opening or closing its mouth. For its mouth to open, one set of muscles must contract and another must relax. And the converse for closing its mouth. The existence of both excitatory and inhibitory neurons enabled the first neural circuits to implement a form of logic required for reflexes to work. They can enforce the rule of “do this, not that,” which was perhaps the first glimmer of intellect to emerge from circuits of neurons. “Do this, not that” logic was not new—such logic already existed in the protein cascades of single cells. But this ability was recapitulated in the medium of neurons, which made such logic newly possible on the scale of level-three multicellular life. Inhibitory neurons enabled the necessary inner logic for catch-and-swallow reflexes to work.' (Uit Bennett, M, A Brief History of Intelligence.)

maandag 1 april 2024

Van Buuren, Quantum, Oerknal en God (reprise) (2.0)

[een tweede bespreking van Van Buuren, Quantum, Oerknal en God: ik heb de vorige versie ingrijpend verbeterd; (1.5) laatste verbeteringen doorgevoerd aan de tekst; (2.0) laatste verbeteringen: omvang teruggebracht tot de vereiste 500 woorden]

De titel van Van Buurens’ opstel is eigenlijk een vraag: wat hebben kwantummechanica en god met elkaar te maken? Van Buurens’ voornemen is om Heisenbergs’ lezing van de kwantummechanica te verenigen met Spinoza's god. Op zich is dat vermetel, want de wereld is volgens de kwantummechanica onbestemd, terwijl zij volgens Spinoza juist streng voorbestemd is. 

Alhoewel sommige natuurkundigen afkerig zijn van filosofie, lieten de twee grote architecten van de moderne natuurkunde, Heisenberg en Einstein, zich bij het opstellen van hun inzichten juist leiden door filosofen. Einstein was een bewonderaar van Spinoza, Heisenberg werd begeesterd door Plato.

Heisenberg is de man die de kwantummechanica heeft opgesteld. In feite is de kwantummechanica een overzicht van alle toestanden waarin kwantumdeeltjes kunnen verkeren. Deze kwantumtoestanden worden niet gerepresenteerd door getallen, maar door matrices (een matrix is een abstracte wiskundige constructie). 

Je kunt je van matrices geen voorstelling maken. Heisenberg verzette zich zelfs tegen de gedachte dat matrices ‘echte’ toestanden in tijd en ruimte beschrijven. Hij beschouwde de matrices als abstracte platonische vormen. Deze platonische vormen krijgen pas wereldse betekenis als ze worden toegepast door een 'waarnemer' (=de 'Heisenberg cut').

 

Een opvallend principe van deze mechanica is dat een waarnemer niet alle eigenschappen van een kwantumdeeltje kan meten (=onzekerheidsbeginsel). Hij moet kiezen: of hij meet de 'snelheid' (momentum) van het deeltje of hij meet de 'plaats' van het deeltje. De keus die een 'waarnemer' maakt heeft ingrijpende gevolgen voor de uitkomst van zijn experiment (en dus voor zijn beeld van de fysische werkelijkheid). Hieruit volg dat Heisenbergs’ wereld principieel onbestemd is.

 

Hoe anders is het wereldbeeld van Spinoza. Spinoza heeft met welbepaalde definities, premissen en deductieve afleidingen een wereld beschreven die volledig bepaald is. Deze wereld is enkelvoudig, ze bestaat uit éésubstantie. Deze substantie ‘bevat’ god én de natuur (god=natuur) en alle vormen of toestanden komen op noodzakelijke wijze voort uit deze 'god=natuur'. Anders gezegd: alles in ‘god=natuur’ is voorbestemd.

 

Hoe verenigt Van Buuren nu Heisenbergs’ onbestemde wereld met Spinoza’s voorbestemde wereld? Wel, hij merkt op dat Spinoza’s wereld wordt geordend door de vormkracht van ‘god=natuur’ en hij ziet hierin een overeenkomst met Heisenbergs’ wereld die wordt geordend door platonische vormen. Deze overeenkomst brengt Van Buuren tot het inzicht dat aan de wereld 'vormkracht' ten grondslag ligt (wat dat ook moge zijn). 

 

Hoe Van Buuren hiermee het grote verschil tussen de twee wereldbeelden, voorbestemd versus onbestemd, meent te hebben vereffend, wordt niet duidelijk. Voor Einstein was juist dát, het onbestemde karakter van de kwantummechanica, een reden om Spinoza’s voorbestemde wereldbeeld eens zo innig te omarmen. 

 

Van Buuren schrijft tenslotte, om zijn inzicht ‘diepte’ te geven: 

 

"Het [sacrale] heeft zich verplaatst naar onderzoek in de kernfysica. Daar buigen geleerden de knie voor formules waarin de oorsprong van alle dingen zich verdicht." (p.135)

 

Het goede aan dit opstel is dat het begrijpelijk geschreven is, wat, gezien de hondsmoeilijke materie, meesterlijk is. Of Van Buurens’ metafysica je overtuigt is een tweede.

 

Van Buuren, “Quantum, de Oerknal en God”, (filosofische perspectieven van de quantummechanica), Lemniscaat, 20,- (helaas geen ebook, wel te leen bij de openbare bibliotheek)

zondag 31 maart 2024

Onderwijs

 Ik weet vrij zeker dat de gemiddelde Griekse leraar -zo'n 2500 jaar geleden- geen slechtere lessen gaf dan de gemiddelde Nederlandse leraar vandaag. Ook zij slaagden er in om hun leerlingen te leren lezen en schrijven. De Romeinen moeten zelfs erg goed geweest zijn in het onderwijzen van hun jongeren, want ze kweekten excellente officieren en soldaten. 

Waarmee ik min of meer wil zeggen dat alle ontwikkelingen in de onderwijs-wetenschappen niet erg nuttig geweest zijn, ook al zijn hun bevindingen wel interessant. Het moet mogelijk zijn om met niet meer dan een krijtje en een leitje goed onderwijs te geven. 

Misschien is zelfs te verdedigen dat de klassieke meesters in sommige opzichten beter werk leverden dan wij, hedendaagse meesters: vermoedelijk konden hun leerlingen meer onthouden dan onze leerlingen,- mijn leerlingen hebben grote moeite om rijtjes en dergelijke uit het hoofd te leren. 

Toch is dat 'stampen' erg belangrijk, met name om het geheugen te versterken. Het geheugen is een functie die je intelligentie sterk medebepaalt. 

Aandacht is, naast een goed geheugen, ook een factor die onmisbaar is voor slimme kinderen. Ook in het versterken van aandacht staken de oude meesters ons misschien/vermoedelijk naar de kroon. Immers, hun leerlingen moesten teksten -al dan niet in metrum en op rijm- uit het hoofd leren, daarmee oefenden ze hun geheugen én hun aandachtsspanne.

In die dagen beschikte een meester misschien ook over meer 'handgrepen' en 'technieken' om leerlingen te leren leren. Ze hadden goede geheugentechnieken en ze bewerkten hun teksten ingrijpend zodat deze gemakkelijker te 'verteren' waren. Denk hierbij aan rijm, metrum en het gebruik van metaforen. Het maakt een wereld van verschil hoe je de dingen zegt.

(Een wiskundedocent die volrijm gebruikt om de lessen mnemonisch sterker te maken, zou dat zoden aan de dijk zetten?)

Overigens is het werk van de leraar toch een blinde vlek in veel didactische modellen. Het gaat meest over het kunstwerk, minder over de kunstenaar. Evenwel, als de leraar een grappenmaker is en onrustig van nature, dan zal hij bepaalde didactische modellen -hoe geschikt ook voor de leerling- niet kunnen gebruiken; als een leraar ambtelijk en ernstig is van nature, ook dan zullen bepaalde didactische aanbevelingen misplaatst zijn.

Eens in de zoveel jaar waait de 'didactische' wind op de scholen uit een andere hoek. Schoolleiders meten dan hoe goed het werk van de leraar is aan de hand van de nieuwe didactiek. Je bent gedurende die dagen verplicht om les te geven volgens de nieuwste mode.

Vandaag de dag vinden ze dat een leerling vooral zelf aan het werk moet: een goede leraar geeft een korte uitleg en zet vervolgens -met een uitgekiende les- de leerling aan de arbeid. Het probleem is natuurlijk dat leerlingen helemaal geen zin hebben om te werken. Ze zakken lekker onderuit en doen de rest van de les niets. Het amusement wordt daarbij verzorgd door de leraar, die wanhopig rondloopt en de leerlingen bidt en smeekt om tenminste een pen ter hand te nemen. Om dit tafreel te voorkomen kan een leraar de leerlingen allerlei taken geven. Dat vereist echter een grondige voorbereiding van de les. Het is veel praktischer om voor de klas te staan en ze steeds een korte individuele opdracht te geven. 

Wie de regie uit handen geeft aan een didactische mode is het bewind kwijt. Desalniettemin staat een leraar die graag wat meer greep op de klas heeft, of die graag het woord voert en de onmiddellijke aandacht van levende leerlingen nodig heeft, te boek als een slechte leraar, omdat hij het 'didactische voorschrift' niet uitvoert- ook al komt zijn les beter uit de verf als hij het op zijn eigen beproefde manier doet. Didactische en pedagogische winden, ze zijn interessant als ze zwak of matig zijn, maar niet als ze sterk waaien.

Wellicht was dat ook het geheim van de oude meesters: dat ze niet geplaagd werden door storende ruk- en zijwinden.

Het is vooral jammer dat de didactiek en pedagogiek ons in vijfentwintighonderd jaar geen instrument hebben kunnen verschaffen om het vuur in kinderen aan te wakkeren. Niemand weet hoe we een leerling, die eerst geen zin in de les heeft, kunnen bewegen om toch mee te doen. 

Ik geloof wel dat er 'expert-leraren' of 'super-leraren' bestaan, maar ik behoor niet tot die uitzonderlijke klasse. Ik kan best wat handgrepen gebruiken, maar de 'wetenschappen' die mij die hulp moeten bieden, hebben het laten afweten. 'Motivatie' is nog altijd de 'gouden graal' van het onderwijs, maar we hebben geen idee wat het is en hoe we haar kunnen beheersen.

Wat didactici en pedagogen te zeggen hebben over motivatie is vaak interessant, maar in de praktijk niet doeltreffend en bruikbaar. Alle didactische modellen zouden probleemloos werken als we de aandacht en interesse van de leerling zouden kunnen beheersen. Sterker nog, we zouden zelfs geen modellen nodig hebben.

Mijn vermoeden is dat de les van een leraar eerder 'aanstekelijk' is als je hem laat werken op een manier die bij hem past, dan dat je hem langs de lijnen van een -per definitie onvolledig- didactisch model laat werken.