Jan van Leiden was een zogenaamde wederdoper. Hij heerste, door een ongelukkig toeval, over de stad Münster. Zijn beleid werd gekenmerkt door excessen en streng religieus beleid.
Hij liet mensen ter dood brengen op het marktplein omdat hij 'innerlijk wist' dat zij de geboden van God niet respecteerden. Van Leiden had visioenen en liet zijn 'uitleg' van de tien geboden bepalen door zijn 'innerlijke oog'.
Vanzelfsprekend is Jan van Leiden een getroubleerde ziel. Zijn beroep op de kracht van het 'innerlijk oog' is echter leerzaam. Omdat Jan van Leiden geen verantwoording aflegt over de vraag hoe zijn innerlijk oog de waarheid kan zien, hebben zijn volgelingen geen andere keus dan zijn oordeel te aanvaarden (of te verwerpen).
Het innerlijk oog is niet toegankelijk voor andere personen. Bovendien zijn er verschillende mensen die zich beroepen op de innerlijke ervaring. Het verwarrende is dat al deze innerlijke ogen de werkelijkehid/waarheid steeds op een iets andere wijze zien. Ieder innerlijk luistert naar andere opvattingen en heeft een andere leefwijze.
De regeerperiode van Jan van Leiden illustreert dat het noodzakelijk is om de innerlijke inzichten -eerste persoonskennis- te verdedigen met middelen die toegankelijk zijn voor derden. Je kunt eenvoudigweg niet verlangen van andere mensen dat ze je eerstepersoonskennis slikken voor zoete koek.
Aangezien wetenschappers hun modellen slechts 'mondjesmaat' kunnen bewijzen met experimenten -dit is de zogenaamde 'onderdeterminatie' van de theorie door het experiment/waarneming- moet je vaak gebruik maken van filosofische middelen. Ook natuurkundigen bedienen zich rijkelijk van gedachten-experimenten en argumenten. (Zie bijvoorbeeld de beroemde twisten tussen Einstein en Bohr over de waarde van de kwantummachanica).
Zelfs als het waar is dat sommige mensen beschikken over innerlijke kennis -een hoger weten- dan nog is het voor derden lastig om de betrouwbaarheid van deze kennis te peilen.
Filosofie is een discipline die een sterk beroep doet op de redelijkheid van de mens. Ze vraagt daarom van haar beoefenaars dat ze hun inzichten voorzien van argumenten, zodat deze kunnen worden beoordeeld -en bekritiseerd- door derden. In die zin is filosofie streng, doch zeer sociaal.
Ik heb geen toegang tot andermans innerlijki, wel tot de argumenten waarmee hij zijn innerlijke bevindingen aan mij uitlegt en duidelijk maakt.
Een klacht is dat filosofen zo -door naar argument en onderbouwing/bewijs te vragen- de persoon die 'ziet' dat de wereld rijker is dan wij met argument en experiment kunnen aantonen monddood maken. Ik denk echter dat dat onjuist is.
Filosofen hebben zich altijd erg ingespannen om argumenten te vinden voor bijvoorbeeld anti-fysicalistische inzichten/standpunten. Sinds het moderne hersenonderzoek konden echter de fysicalisten beschikken over krachtige argumenten. Voor die tijd, zo rond 1850, beschikten echter de idealisten, fenomenalisten en epi-fenomenalisten over de betere argumenten. In die dagen bezochten wetenschappers graag seances. Pas vanaf de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw begonnen de filosofen die het idealisme verdedigden terrein te verliezen. Hier is geen sprake van intellectueel dedain voor het idealisme, integendeel. Hier is gewoon eerlijk spel gespeeld: de fysicalisten beschikken door voortschrijdend inzicht en nieuwe techniek over betere argumenten.
Als je inziet dat het niet aangaat om zomaar de waarheid van je geliefde levensleer te verkondigen, maar dat je daar goed voor zult moeten argumenteren, dan kan het gebeuren dat je gaandeweg ontdekt dat je argumenten niet toereikend zijn. Je kunt je dan terugtrekken uit het debat en volhouden dat je innerlijke overtuigingen juist zijn. Op zich is daar niets mis mee, maar het heeft dan geen enkele zin om je inzichten onder de aandacht van derden te brengen.
Strikt genomen is er niets mis met het geloof in engelen, goden, geesten en onstoffelijke lichamen (idealisme), zolang je maar de beleefdheid hebt om deze overtuigingen te presenteren met argumenten of -nog beter- bewijzen. Wie dat niet doet geeft eigenlijk te kennen dat hij aan de ander geen boodschap heeft.
Wie zich (filosofisch) wil verdiepen in de vraag of de menselijke geest stoffelijk of onstoffelijk is, zou het volgende 'cahier' kunnen raadplegen:
-Non pysical theories of consciousness, Hassel Morch, Cambridge Elements.