maandag 21 april 2025

God: voor de vuist weg (en: wat moet ik hier)

Het is niet zo zinvol om over God na te denken als dit uiteindelijk niet leidt tot een handreiking voor je leven.

Nu hebben filosofen de hebbelijkheid om grondig na te denken over deze zaken. Op zich is dat noodzakelijk, want je wilt slimme, kritische mensen niet met een kluitje in het riet sturen.

Soms echter is het nuttiger om een 'lezing' te geven van je inzichten die grotendeels vrij is van de gebruikelijke, analytische poging om elk inzicht te verantwoorden.

Het inzicht dat de werkelijkheid door ons niet kan worden begrepen is een product van het 'boerenverstand' (common sense). Het is ook het inzicht dat door de natuurlijke wetenschap wordt bevestigd. De mens is een dier dat logisch moet denken om optimaal te kunnen handelen. Zoals alle bewegende dieren heeft de mens een aantal hoogst algemene 'wetten' nodig die het verstand dwingen om alle cognities een bruikbare/functionele vorm te geven.

De werkelijkheid valt zodoende uiteen in een natuurlijke wereld (T) en een bovennatuurlijke wereld (¬T). Deze tweedeling van de werkelijkheid is helemaal in lijn met het intuïtieve beeld dat de mens (al eeuwenlang) van de werkelijkheid heeft. 

De bovennatuurlijke werkelijkheid is vreemd en ondoorgrondelijk. Niet alleen kan ze uiterst bizar zijn (vreemder dan wij kunnen bevroeden) maar ze is ook absurd. De zogenaamde 'uitsluitingsregel' geldt niet in de bovennatuurlijke werkelijkheid. Ik heb geen idee daarom hoe de dingen functioneren in ¬T. Ik begrijp niets van onlogische gedachtengangen, ik heb geen idee wat ik me moet indenken bij extreem vreemde logische beginselen en als ik moet nadenken over deviante logische beweringen (zoals God bestaat wel en God bestaat niet) raak ik al snel de draad kwijt. Mijn verstand is niet geschikt om na te denken over absurde domeinen. 

Eén ding weet ik echter zeker: de werking van mijn verstand is niet de maat voor de inrichting van de werkelijkheid. Het is daarom niet bizar dat de werkelijkheid uiteenvalt in een domein T en een domein ¬T. 

Voorts weet ik nog een ander ding zeker: je kunt het bestaan van absurde objecten niet uitsluiten in ¬T. Immers, als het uitsluitingsprincipe niet geldt, dan kun je deze objecten niet uitsluiten: dat kan ik veilig concluderen op grond van mijn T-kennis over de werkelijkheid. Ik beschik niet over een criterium om absurde objecten te kunnen uitsluiten.

Zodoende weet ik dat God -God is immers ook een absurd object- bestaat in ¬T. Nogmaals, ik heb geen idee wat ik me daar bij moet voorstellen. Ik heb geen idee op welke wijze God bestaat. En zodra ik probeer om er chocolade van te maken, begint het me te duizelen. Mijn verstand is niet geschikt om God te doorgrondgen of om de werkelijkheid te doorgronden. Mijn verstand is echter volgroeid genoeg om te weten dat geen enkel mens het bestaan van God kan uitsluiten: het is onmogelijk om logisch te berekenen dat het bestaan van God onmogelijk is. Oftewel: God moet bestaan, hoe je het ook wendt of keert.

Wat moet ik echter met de wetenschap dat God bestaat op een wijze waar ik -zo op het eerste gezicht- weinig mee kan beginnen? Oneerbiedig gezegd: wat moet ik met zo'n ondoorgrondelijk wezen? Waarom zou ik me iets aantrekken van de wetenschap dat ergens in een afdeling van de werkelijkheid absurde objecten op een onbegrijpelijke wijze bestaan (denk aan Epicurus: volgens hem resideren de goden in een afdeling van de werkelijkheid die strikt gescheiden is van onze leefwereld, zodat we ons niets van ze hoeven aan te trekken; omgekeerd laten de goden zich ook niets gelegen liggen aan ons bestaan).

De behoefte aan God -het verlangen naar God- is ons eenvoudigweg gegeven. We hebben geen vrede met het natuurlijke bestaan. Het is niet zo dat we bang zijn voor de dood. Mensen zijn -helaas wordt dat dagelijks bewezen- bereid om te sterven voor een goede zaak. Het probleem is dat wij niet goed zien wat de zin is van ons leven. Welke waarde maakt het bestaan -inclusief lijden en sterven- zinvol? Aangezien we geen machine hebben die de zin van het leven voor ons kan produceren -machines maken het bestaan leefbaar, denk aan verwarming, riolering, voldoende voedsel- hebben we daar een 'instantie' voor nodig van een andere orde. 

Als God bestaat, een wezen dat algoed, alwijs en almachtig is, dan is in ieder geval de kans dat ons bestaan zin heeft aanzienlijk groter dan wanneer de werkelijkheid absoluut verstoken is van bovennatuurlijke wezens.

Wel, als de werkelijkheid uiteenvalt in een natuurlijk en bovennatuurlijk domein, dan moet God -gezien de logische structuur van ¬T- bestaan in ¬T. En als God bestaat, dan kunnen we omzien naar de 'zin van ons bestaan'. 

Welke waarde zou het bestaan zinvol maken? Het beginsel dat de eerste christenen hoog aansloegen was 'rechtvaardigheid voor alle mensen' (universele rechtvaardigheid). Merk op dat universele rechtvaardigheid van origine een platoons idee is. De alwijze, alwetende en almachtige God is feitelijk de personificatie van het Goede. Hier vallen platonisme, jodendom (monotheïsme) en christendom samen.

Wie mensen zou vragen of ze bereid zijn om hun leven te offeren voor een rechtvaardige wereld, zal in de praktijk opvallend vaak zien dat mensen hier toe inderdaad bereid zijn. Wellicht geloven we dan ook, in eerste instantie, niet in God omdat we altijd willen blijven leven, maar omdat we een 'instantie' nodig hebben van bovennatuurlijke aard, die ons verlangen naar universele rechtvaardigheid ('het goede') kan realiseren.

De 'compositie' van de werkelijkheid lijkt dan ook, als je de werkelijkheid beziet onder het opzicht van een God die rechtvaardig is, in het teken te staan van universele rechtvaardigheid:

-wij zijn dieren die van top tot teen zijn ingericht om te handelen;

-wij hebben besef van goed, kwaad en rechtvaardigheid (het besef van rechtvaardigheid is zelfs universeel);

-het verschil tussen mens en machine & dieren & natuurlijke objecten (denk aan een rivier, een bos, een boom) is in dit opzicht ook evident: je kunt een machine niet onrechtvaardig behandelen, een mens daarentegen kan eenvoudig onrechtvaardig worden behandeld. Het verschil tussen mens en AI moet niet in termen van cognitie en intelligentie worden bepaald, maar in termen van rechtvaardigheid. Ik geloof dat je kunt betogen dat alleen 'levende dingen' onrechtvaardig kunnen worden behandeld.

-wij zijn in staat om goed of kwaad te handelen: wij zijn ethische dieren;

Je kunt goed betogen -ik vind zelfs dat de strekking van dit betoog heel vanzelfsprekend is- dat de wereld een evident ethische wereld is: dit is het soort wereld dat een goede God zou hebben kunnen bedenken; een ethische wereld, waarin je keuzes er toe doen; een wereld waarin van nature goed en kwaad, zowel in dier als mens (denk aan dieronderzoek), sterk vertegenwoordigd zijn.

Voor zover ik het kan overzien, hebben we geen reden om te denken dat de 'natuurlijke beschrijving van de werkelijkheid' het geloof in enig opzicht 'onwaarschijnlijk' of 'irrationeel' maakt. Het is eerder andersom: ik zou het onwaarschijnlijk vinden als de wereld 'zomaar' bestaat én bovendien volledig doorzichtig is voor het verstand van de mens. 

Geen opmerkingen: