dinsdag 22 april 2025

De waarde van ethiek

Stel dat je niet beschikt over het vermogen om te oordelen (let wel: een oordeel veronderstelt dat je emoties hebt en dat je 'invoelend' bent). Als bijvoorbeeld een van je kinderen wordt gedood door een willekeurige automobilist -hoe gevaarlijk is het verkeer!- dan kan het je, door gebrek aan ethisch besef, werkelijk niets schelen. 

Patricia Churchland schrijft dat een schildpad, als je voor zijn ogen een andere schildpad doodt en in stukken snijdt, hier niet warm of koud van wordt.

Vind je dat een gebrek of een zegen?

Onze 'zin' voor het goede en het kwade kan echter uitsluitend ontstaan in een wereld van goed en kwaad.

Een wereld (dus) waarin mensen elkaar doden, elkaar bedriegen, kinderen kanker krijgen en mensen zelfs ontvankelijk zijn voor geestelijk lijden.

D.Z.Philips betoogt dat God immoreel is omdat hij het kwaad in de wereld toelaat. Maarten 't Hart -bij monde van Maarten, in Een Vlucht Regenwulpen- verwoordt dit sentiment als volgt:

"(...) God die mensen zo intens haat dat hij keelkanker voor ze heeft uitgevonden."

Philips en 't Hart hechten waarde aan deze verwijten: ze zullen werkelijk denken dat hun ethische oordeel over God hout snijdt. Vermoedelijk is dat ook zo. 

De keerzijde is echter dat ze, als de wereld vrij zou zijn van alle kwaad, niet eens in staat zouden zijn om een ethisch oordeel over Gods schepping te vellen. Alleen in een natuurlijke wereld, waarin goed en kwaad voorkomen, kan een mens 'opklimmen'(?) tot een bewust ethisch dier.

Je kunt een natuurlijke wereld, waarin de mens is gevormd door evolutie, en waarin goed en kwaad voorkomen, dus bezien als een 'ethische' proeftuin. Onze wereld -zoals deze wordt beschouwd door de mens- is niet goed, niet kwaad, doch 'ethisch'.

Aangezien denkbeelden eigenlijk zintuigen zijn -of uitbreidingen van zintuigen-, is een ethische wereld onontbeerlijk: je hebt een dergelijke wereld nodig om de zintuigen voor goed en kwaad te kweken [1]. 

In een andere wereld zou een mens geen zintuigen hebben kunnen ontwikkelen voor ethiek en voor rechtvaardigheid. In onze wereld zijn deze 'zintuigen' echter uitermate nuttig. (In een wereld zonder licht heb je geen voordeel van het oog; in een wereld zonder geluid heb je geen voordeel van het oor; in een wereld zonder kwaad heb je geen voordeel van het 'ethische zintuig').

Gegeven de bovenstaande schets, zou je een betoog kunnen opstellen waarin je beweert dat het kwaad nuttig is voor een groter goed: een ethisch bewustzijn en een zintuig voor het Goede (=rechtvaardigheid).

Van de weeromstuit krijgen dieren met een sterk ethisch besef overigens een scherp oog voor de ernst van het kwaad/lijden. Dit maakt het onmogelijk of in ieder geval lastig om het kwaad te zien als een 'nut'.

----

[1] Evolutie en rechtvaardigheid. Denk aan de experimenten met de aapjes: beloon het ene aapje voor een taak met een druif, het andere aapje voor dezelfde taak met een schijfje komkommer, en het komkommer-aapje zal vinden dat het oneerlijk behandeld is. Alleen in een oneerlijke wereld kan een mens, op natuurlijke wijze, ethisch leren denken en idee hebben van rechtvaardigheid.

1 opmerking:

JanD zei

Beste Jan Auke

Dank voor je glasheldere uiteenzetting. Je koppeling van oordeelsvermogen aan empathie en moreel besef is een mooi tegenwicht tegen reductionistisch atheïsme. Toch zou ik vanuit recente inzichten in neurologie en psychologie een alternatieve reflectie willen aanreiken, mogelijk aanvullend op jouw benadering.

Uit hersenonderzoek, onder meer van Libet en later bevestigd door neurobiologen als Swaab, blijkt dat bewuste keuzes vaak pas volgen nadat de hersenen al een beslissing hebben voorbereid. Het lijkt erop dat het bewustzijn vaker een toeschouwer is dan een initiator. Ook in de gedragspsychologie — bijvoorbeeld bij Kahneman — komt naar voren dat oordelen en keuzes meestal voortkomen uit automatische, snelle processen (Systeem 1), waarbij het langzamere, rationele Systeem 2 slechts zelden wordt ingeschakeld.

Als we daarnaast kijken naar rechtspraak, techniek en religie, zien we dat het ideaal van oordeelsvorming vaak juist emotieloos wordt gedacht: Vrouwe Justitia draagt een blinddoek; algoritmen oordelen zonder emotie; religieuze tradities spreken van een objectieve of transcendente weging, los van gevoelens.

Daaruit volgt misschien dat emoties niet zozeer een noodzakelijke voorwaarde zijn voor oordelen, maar eerder een evolutionaire toevoeging — functioneel, maar niet constitutief.

En toch is er iets merkwaardigs aan het feit dat we ons van deze processen bewust zijn. Wie of wat observeert die stroom van gedetermineerde impulsen, gedachten en reflexen? Sommige denkers zien dit bewustzijn niet als product van hersenactiviteit, maar als een structurele eigenschap van de werkelijkheid zelf — niet per se bovennatuurlijk, maar ook niet volledig naturalistisch te verklaren.

Misschien is het niet nodig om uit te gaan van een persoonlijke of objectieve “God” in klassieke zin. Wellicht volstaat het besef dat binnen het strikt deterministische wereldbeeld — zoals ook in de fysica wordt aangenomen — een waarnemend beginsel zichtbaar wordt dat zich niet reduceert tot causaliteit, maar dat aanwezig is als toeschouwer. Dat zou het moreel intuïtieve element in de mens kunnen verklaren zonder strijd met de wetenschap — eerder als verruiming ervan.

Dank voor je werk, en voor het openen van dit gesprek.

Met dank aan een taalassistent voor hulp bij de redactie van deze reactie.