zaterdag 19 april 2025

Plantinga gaat ontologisch [1.5]

[versie 1.5: enige vervelende slordigheidjes verbeterd; uitgelegd wat de 'enigheid' van waarheid is.] 

Alvin Plantinga's ontologische bewijs voor het bestaan van God is zonder twijfel een van de meest elegante bewijzen in het genre van de 'gods-bewijzen' (als je dat althans een 'genre' kunt/wilt noemen). De versie van Hartshorne is overigens ook prachtig [1].


Naar ik meen haalde Plantinga in de jaren zeventig er zelfs de omslag van een destijds beroemd tijdschrift mee [2].


Plantinga's versie van het ontologische argument heeft één cruciale premisse:


(CP) Er is een mogelijke wereld W waarin een wezen N voorkomt dat alle 'voortreffelijke eigenschappen' in de hoogst mogelijke mate bezit' (premisse).


Merk op: in Anselmus oorspronkelijke argument is dit een wezen 'dat dermate voortreffelijk is dat je je geen voorstelling kunt maken van een wezen dat voortreffelijker is'. 


Plantinga's weergave van het argument heeft als grootste voordeel dat je het bestaan van dit voortreffelijke wezen kunt uitrekenen met modale logica. (Plantinga was destijds, als ik het goed heb, een van de grootste deskundigen in het vakgebied van de modale logica).


Wie nu de cruciale premisse (CP) van Plantinga's Ontologische Argument aanvaardt, zal -noodzakelijk- de logica van Plantinga's argument moeten aanvaarden: zhem wordt geen andere keus gelaten dan het bestaan van het meest voortreffelijke wezen in onze wereld te aanvaarden. Ik bespreek de logische uitwerking van Plantinga's argument niet (want dit stuk is al langer uitgevallen dan ik voorzien had; wellicht doe ik dat later in een extra voetnoot). 


Het probleem is echter dat je CP niet hoeft te aanvaarden. De scepticus -laten we de term 'atheïst' maar vermijden- kan zich tamelijk eenvoudig van de zaak afmaken door op te merken dat het, naar zijn mening, onmogelijk is dat een 'hoogst voortreffelijk wezen' bestaat. 


Zo kan de scepticus aanvoeren dat een wezen dat alle voortreffelijke eigenschappen bezit per saldo weinig anders is dan een armetierig schepsel dat voortdurend geplaagd wordt door strijdige gedachten en wensen. Zo kan een almachtig wezen geen steen maken die zhij zelf niet kan tillen; zo kan een alwetend wezen in een wereld waarin vrij-willende mensen bestaan niet weten wat de tijd zal brengen, enz.


Volgens mij is het inmiddels mogelijk om de CP van Plantinga's argument beter te onderbouwen. In deze bijdrage wil ik de intuïtieve notie dat God een wezen is dat superieur is aan de mens -een veronderstelling die ten grondslag ligt aan het ontologische argument- verder uitwerken. Ik zal dat doen in een aantal stappen die ik als volgt zal nummeren: i, ii, iii, enz.


i. Klassiek logisch denken is een evolutionaire beperking: de klassieke logica berust sterk op de afkeer voor de contradictie (horror contradictionis). Ik heb elders op deze webzuil al betoogd (en ik zal binnenkort -hopelijk- een publicatie klaar hebben) dat de klassieke denkwijze slechts bedoeld is om onze gedachten pas te maken met de beperkte beweegbaarheid van het biomechanische lichaam. Het angstvallig vermijden van contradicties is geen denkwijze die de waarheid dient, maar een denkwijze die optimaal handelen mogelijk maakt. Onze logische denkwijze heeft daarom slechts een lokaal bereik (binnen de actuele wereld).


ii. De actuele wereld bestaat voor ons daarom uit twee domeinen: een domein waarin wij -door een combinatie van 'boerenverstand' en wetenschappelijk onderzoek- doeltreffend kunnen handelen (Wt) en een domein dat door ons niet (langer) kan worden beschreven als één gesloten verhaal (¬Wt). Merk nu op dat de structuur van ¬Wt voor ons grenzenloos/eindeloos ingewikkeld kan zijn. Het meetinstrument, waarmee we van nature onderscheid maken tussen wat wel en niet mogelijk is [tussen wat wel en niet 'de enige 'echte' waarheid' is, tussen wat wel en niet de enige 'echte' Realiteit is, enz.] is niet langer betrouwbaar in ¬Wt. Per saldo is ¬Wt een domein van de actuele wereld dat 'hyper-complex' is in vergelijking met het voor ons begrijpelijke domein Wt.


iii. Uitsluitend wezens met een biomechanisch lichaam moeten voortdurend een keus maken tussen verschillende uitvoerbare verhalen: de grondslag van onze denkwijze is de strikte disjunctie (de stoïcijnen hadden dit inzicht al verwerkt in hun logica): je doet ofwel het een ofwel het ander. We moeten de wereld steeds herleiden tot één begaanbaar pad (dit is de 1-igheid -enigheid- van waarheid). Nooit ben je in staat om zowel naar links als naar rechts te gaan. Voor het verstand bestaat echter deze beperking niet. We kunnen, als we op een bankje in het park eens rustig de tijd nemen om te peinzen, en ons verstand daarbij de vrije loop laten, tientallen verschillende scenario's bedenken. We hebben de mogelijkheid om aanstonds een cafe te bezoeken, een wandeling te maken, een kleinkind te ontvoeren, televisie te kijken, enz. Het verstand heeft geen hinder van de 'enigheid' van waarheid. Het probleem is echter dat je van alle scenario's er slechts één kunt realiseren. De enigheid van handelen/waarheid is niet minder dan een fysieke (biomechanische) klem op onze cognitie.


iv. God heeft geen lichaam en is daarom niet gehouden aan een denkwijze die sterk bepaald wordt door de strikte disjunctie: voor God is de enigheid van waarheid geen dictaat. God kan zich wellicht in buitengewoon veel 'mentale' toestanden tegelijk bevinden. Het inzicht dat God tegelijkertijd weet heeft van het lijden van alle mensen is voor ons ondenkbaar. In theorie is dit inzicht echter gemakkelijk te verdedigen. Als je inziet dat de enigheid van handelen/waarheid een (logische) beperking is en als je weet dat God geen hinder van deze (logische) beperking -hij is per definitie 'maximaal voortreffelijk'-, dan kun je gemakkelijk begrijpen ('zien') dat God niet gehouden is aan de 'enigheid' van waarheid.


v. Als God inderdaad een wezen is dat alle voortreffelijke eigenschappen bezit, en zich daarom onttrekt aan ons begrip -deze beschrijving doet recht aan de intuïtieve notie van God, zowel voor de leek als voor de filosoof met de statuur van Plantinga- dan mogen we redelijkerwijs veronderstellen dat zhij mogelijk bestaat. (Bedenk goed dat dit kennistheoretisch gezien niet geheel vanzelf spreekt: wij proberen met ons beperkte verstand te begrijpen wat mogelijk is in ¬Wt, een domein van onze werkelijkheid waarop wij cognitief geen greep hebben. Onze redenering luidt als volgt: in ¬Wt is alles mogelijk, zelfs wat in Wt niet mogelijk is. Ons onderscheid tussen wat mogelijk en niet mogelijk is, is niet langer bruikbaar in ¬Wt. Je kunt, anders gezegd, niet beweren dat we God moeten onderwerpen aan de enigheid van waarheid. We kunnen niet zeggen dat God wel of niet bestaat in ¬Wt. De enige juiste conclusie is dat we zhem op geen enkele wijze de toegang tot ¬Wt kunnen ontzeggen. De redenering is uiterst eenvoudig: we hebben een object met een complexe structuur c (Oc), we beschikken over een (eindeloos) complex domein ¬Wt, en dus let niets ons om te aanvaarden dat het bestaan van Oc mogelijk is in ¬Wt. (Wat mij betreft mag je de redenering ook voeren op het niveau van mijn leerlingen: als er een 'bovennatuurlijke werkelijkheid' is, dan kan een 'bovennatuurlijke wezen' zondermeer bestaan. Niemand kan (in: Wt!) enig formeel bezwaar aanvoeren tegen deze mogelijkheid. 


vi. Vervolgens kun je Plantinga's modale 'machinerie' in werking stellen en op een voor ons begrijpelijke wijze bewijzen dat God bestaat.


--------

[1] Literatuur is er in overvloed. Voor een eerste kennismaking met ontologische argumenten leent zich uiteraard niets beter dan het voortreffelijke boekje van Rutten & De Ridder (Dus bestaat God, Buijten & Schipperheijn, 2015, h5) (en als je het boekje dan toch op tafel hebt liggen, kijk dan ook nog eens naar Ruttens modaal-epistemische argument: je moet toegeven dat ook dat -vanwege die eerste premisse- een interessant argument is.) Voor de gevorderde filosoof is de verhandeling van Rasmussen (in: Ontological Arguments, Oppy, 2018, h7) aan te raden. Een tamelijk uitgebreide bespreking vind je ook in Goldschmidt (in: Ontological Arguments, Cambridge, 2020, §4). 


[2]. Ik meen de omslag van dit tijdschrift ooit ergens te hebben gezien. Enig zoeken heeft echter niets opgeleverd, ik kan mijn eigen herinnering niet staven. Wellicht is dit een voorbeeld van een valse herinnering.

Geen opmerkingen: