Wider utsjoch
Zou het denken (...) gepaard gaan met luid geratel en zwaar gestamp, zodat tijdens het denken steeds ons hoofd heftig schudt en de kaken luid klapperen, dan zouden we goed doorhebben dat onze gedachten producten van het brein zijn. Het brein is echter een stil apparaat, dat zijn werk fluisterend verricht. We hebben van z'n denkwerk geen idee. En daarom vinden we het lastig om te geloven dat ons beeld van de wereld wordt bepaald door de werking van deze 'denkmachine'.
zondag 15 juni 2025
Dawkins op de knieën
zaterdag 14 juni 2025
Gods wereld
zondag 8 juni 2025
Peels, Rik - Leven zonder God (1.5)

--------
[1] Voor een tamelijk actuele inleiding tot deze stroming, zie: McNab, Religious Epistemology, Cambridge Elements, 2022; voor een minder technische inleiding tot deze stroming, zie: Paas & Peels, God bewijzen, 2013. Volgens de hervormde epistemoloog heeft God ons voorzien van een 'zintuig voor God' (volgens een van mijn promotoren moet dit niet zijn een 'zintuig', maar een 'zin' voor God: een subtiel verschil). Als dat zo is, dan werkt dit zintuig met name in Nederland niet best, want mijn leerlingen hebben nauwelijks enige juiste ideeën over God. Ze denken dat er 'iets' is, maar of dat 'iets' God is?: ze hebben geen idee.
[2] Zulke opvallende verschillen in strengheid ben ik ook tegengekomen in ander werk van de VU filosofen, bv in de inleiding van de bundel 'Scientism, prospects and problems, Oxford', en in het boek 'God bewijzen'. Bezwaren tegen het geloof in god worden minutieus geanalyseerd, argumenten voor het geloof in god krijgen slechts lichte kritiek, die -althans dat meen ik- bovendien gemakkelijk wordt weggewuifd.
[3] Een brein is een zeer ingewikkeld 'apparaat'. Het gebruikt onder andere 'gevoelens' om een gewicht/validatie te geven aan onze inzichten (zie bv: Crippen & Schulkin, Mind Ecologies, h.4 of Johnson, Meaning of the Body, h.3). Een dergelijke validatie is nodig om keuzes te kunnen maken (je hebt je gevoelens nodig om te weten wat je waardevol vindt en wat je niet waardevol vindt). Als het brein, bij het bereiken van de volwassenheid, eenmaal een 'gewogen' structuur van validaties heeft aangelegd, dan is deze structuur niet goed verenigbaar met een andere structuur. Ik geloof daarom dat wij slecht in staat zijn om elkaar te begrijpen. (Wellicht is dit ook de reden dat volwassenen weinig nieuwe vrienden maken, terwijl kinderen vrijwel met ieder ander kind kunnen spelen).
[4] Om precies te zijn: Peels heeft een URC-leerstoel (=University Research Chair) voor analytische en Interdisciplinaire Godsdienstfilosofie.
donderdag 29 mei 2025
Een argument naar Anselmus' wijze...
1. De mens is de maat van alle dingen (ontologie is ondergeschikt aan epistemologie) (premisse)
2. We weten dat de denkwijze van de mens de werkelijkheid niet modaal-rationeel begrenst (premisse)
3. De werkelijkheid valt uiteen in twee modale domeinen: een domein dat wél modaal-rationeel begrensd is (domein T) en een domein dat niet modaal-rationeel begrensd is (domein ¬T) (uit: 1, 2)
4. We kunnen geen enkel object ¬T ontologisch uitsluiten als ¬T modaal-rationeel onbegrensd is (premisse)
5. God is een object ¬T (definitie)
6. We kunnen het bestaan van God niet uitsluiten (uit 4,5)
7. We moeten God opnemen in onze ontologie (uit: 1,6)
dinsdag 22 april 2025
De waarde van ethiek
Stel dat je niet beschikt over het vermogen om te oordelen (let wel: een oordeel veronderstelt dat je emoties hebt en dat je 'invoelend' bent). Als bijvoorbeeld een van je kinderen wordt gedood door een willekeurige automobilist -hoe gevaarlijk is het verkeer!- dan kan het je, door gebrek aan ethisch besef, werkelijk niets schelen.
Patricia Churchland schrijft dat een schildpad, als je voor zijn ogen een andere schildpad doodt en in stukken snijdt, hier niet warm of koud van wordt.
Vind je dat een gebrek of een zegen?
Onze 'zin' voor het goede en het kwade kan echter uitsluitend ontstaan in een wereld van goed en kwaad.
Een wereld (dus) waarin mensen elkaar doden, elkaar bedriegen, kinderen kanker krijgen en mensen zelfs ontvankelijk zijn voor geestelijk lijden.
D.Z.Philips betoogt dat God immoreel is omdat hij het kwaad in de wereld toelaat. Maarten 't Hart -bij monde van Maarten, in Een Vlucht Regenwulpen- verwoordt dit sentiment als volgt:
"(...) God die mensen zo intens haat dat hij keelkanker voor ze heeft uitgevonden."
Philips en 't Hart hechten waarde aan deze verwijten: ze zullen werkelijk denken dat hun ethische oordeel over God hout snijdt. Vermoedelijk is dat ook zo.
De keerzijde is echter dat ze, als de wereld vrij zou zijn van alle kwaad, niet eens in staat zouden zijn om een ethisch oordeel over Gods schepping te vellen. Alleen in een natuurlijke wereld, waarin goed en kwaad voorkomen, kan een mens 'opklimmen'(?) tot een bewust ethisch dier.
Je kunt een natuurlijke wereld, waarin de mens is gevormd door evolutie, en waarin goed en kwaad voorkomen, dus bezien als een 'ethische' proeftuin. Onze wereld -zoals deze wordt beschouwd door de mens- is niet goed, niet kwaad, doch 'ethisch'.
Aangezien denkbeelden eigenlijk zintuigen zijn -of uitbreidingen van zintuigen-, is een ethische wereld onontbeerlijk: je hebt een dergelijke wereld nodig om de zintuigen voor goed en kwaad te kweken [1].
In een andere wereld zou een mens geen zintuigen hebben kunnen ontwikkelen voor ethiek en voor rechtvaardigheid. In onze wereld zijn deze 'zintuigen' echter uitermate nuttig. (In een wereld zonder licht heb je geen voordeel van het oog; in een wereld zonder geluid heb je geen voordeel van het oor; in een wereld zonder kwaad heb je geen voordeel van het 'ethische zintuig').
Gegeven de bovenstaande schets, zou je een betoog kunnen opstellen waarin je beweert dat het kwaad nuttig is voor een groter goed: een ethisch bewustzijn en een zintuig voor het Goede (=rechtvaardigheid).
Van de weeromstuit krijgen dieren met een sterk ethisch besef overigens een scherp oog voor de ernst van het kwaad/lijden. Dit maakt het onmogelijk of in ieder geval lastig om het kwaad te zien als een 'nut'.
----
[1] Evolutie en rechtvaardigheid. Denk aan de experimenten met de aapjes: beloon het ene aapje voor een taak met een druif, het andere aapje voor dezelfde taak met een schijfje komkommer, en het komkommer-aapje zal vinden dat het oneerlijk behandeld is. Alleen in een oneerlijke wereld kan een mens, op natuurlijke wijze, ethisch leren denken en idee hebben van rechtvaardigheid.
maandag 21 april 2025
God: voor de vuist weg (en: wat moet ik hier)
Het is niet zo zinvol om over God na te denken als dit uiteindelijk niet leidt tot een handreiking voor je leven.
Nu hebben filosofen de hebbelijkheid om grondig na te denken over deze zaken. Op zich is dat noodzakelijk, want je wilt slimme, kritische mensen niet met een kluitje in het riet sturen.
Soms echter is het nuttiger om een 'lezing' te geven van je inzichten die grotendeels vrij is van de gebruikelijke, analytische poging om elk inzicht te verantwoorden.
Het inzicht dat de werkelijkheid door ons niet kan worden begrepen is een product van het 'boerenverstand' (common sense). Het is ook het inzicht dat door de natuurlijke wetenschap wordt bevestigd. De mens is een dier dat logisch moet denken om optimaal te kunnen handelen. Zoals alle bewegende dieren heeft de mens een aantal hoogst algemene 'wetten' nodig die het verstand dwingen om alle cognities een bruikbare/functionele vorm te geven.
De werkelijkheid valt zodoende uiteen in een natuurlijke wereld (T) en een bovennatuurlijke wereld (¬T). Deze tweedeling van de werkelijkheid is helemaal in lijn met het intuïtieve beeld dat de mens (al eeuwenlang) van de werkelijkheid heeft.
De bovennatuurlijke werkelijkheid is vreemd en ondoorgrondelijk. Niet alleen kan ze uiterst bizar zijn (vreemder dan wij kunnen bevroeden) maar ze is ook absurd. De zogenaamde 'uitsluitingsregel' geldt niet in de bovennatuurlijke werkelijkheid. Ik heb geen idee daarom hoe de dingen functioneren in ¬T. Ik begrijp niets van onlogische gedachtengangen, ik heb geen idee wat ik me moet indenken bij extreem vreemde logische beginselen en als ik moet nadenken over deviante logische beweringen (zoals God bestaat wel en God bestaat niet) raak ik al snel de draad kwijt. Mijn verstand is niet geschikt om na te denken over absurde domeinen.
Eén ding weet ik echter zeker: de werking van mijn verstand is niet de maat voor de inrichting van de werkelijkheid. Het is daarom niet bizar dat de werkelijkheid uiteenvalt in een domein T en een domein ¬T.
Voorts weet ik nog een ander ding zeker: je kunt het bestaan van absurde objecten niet uitsluiten in ¬T. Immers, als het uitsluitingsprincipe niet geldt, dan kun je deze objecten niet uitsluiten: dat kan ik veilig concluderen op grond van mijn T-kennis over de werkelijkheid. Ik beschik niet over een criterium om absurde objecten te kunnen uitsluiten.
Zodoende weet ik dat God -God is immers ook een absurd object- bestaat in ¬T. Nogmaals, ik heb geen idee wat ik me daar bij moet voorstellen. Ik heb geen idee op welke wijze God bestaat. En zodra ik probeer om er chocolade van te maken, begint het me te duizelen. Mijn verstand is niet geschikt om God te doorgrondgen of om de werkelijkheid te doorgronden. Mijn verstand is echter volgroeid genoeg om te weten dat geen enkel mens het bestaan van God kan uitsluiten: het is onmogelijk om logisch te berekenen dat het bestaan van God onmogelijk is. Oftewel: God moet bestaan, hoe je het ook wendt of keert.
Wat moet ik echter met de wetenschap dat God bestaat op een wijze waar ik -zo op het eerste gezicht- weinig mee kan beginnen? Oneerbiedig gezegd: wat moet ik met zo'n ondoorgrondelijk wezen? Waarom zou ik me iets aantrekken van de wetenschap dat ergens in een afdeling van de werkelijkheid absurde objecten op een onbegrijpelijke wijze bestaan (denk aan Epicurus: volgens hem resideren de goden in een afdeling van de werkelijkheid die strikt gescheiden is van onze leefwereld, zodat we ons niets van ze hoeven aan te trekken; omgekeerd laten de goden zich ook niets gelegen liggen aan ons bestaan).
De behoefte aan God -het verlangen naar God- is ons eenvoudigweg gegeven. We hebben geen vrede met het natuurlijke bestaan. Het is niet zo dat we bang zijn voor de dood. Mensen zijn -helaas wordt dat dagelijks bewezen- bereid om te sterven voor een goede zaak. Het probleem is dat wij niet goed zien wat de zin is van ons leven. Welke waarde maakt het bestaan -inclusief lijden en sterven- zinvol? Aangezien we geen machine hebben die de zin van het leven voor ons kan produceren -machines maken het bestaan leefbaar, denk aan verwarming, riolering, voldoende voedsel- hebben we daar een 'instantie' voor nodig van een andere orde.
Als God bestaat, een wezen dat algoed, alwijs en almachtig is, dan is in ieder geval de kans dat ons bestaan zin heeft aanzienlijk groter dan wanneer de werkelijkheid absoluut verstoken is van bovennatuurlijke wezens.
Wel, als de werkelijkheid uiteenvalt in een natuurlijk en bovennatuurlijk domein, dan moet God -gezien de logische structuur van ¬T- bestaan in ¬T. En als God bestaat, dan kunnen we omzien naar de 'zin van ons bestaan'.
Welke waarde zou het bestaan zinvol maken? Het beginsel dat de eerste christenen hoog aansloegen was 'rechtvaardigheid voor alle mensen' (universele rechtvaardigheid). Merk op dat universele rechtvaardigheid van origine een platoons idee is. De alwijze, alwetende en almachtige God is feitelijk de personificatie van het Goede. Hier vallen platonisme, jodendom (monotheïsme) en christendom samen.
Wie mensen zou vragen of ze bereid zijn om hun leven te offeren voor een rechtvaardige wereld, zal in de praktijk opvallend vaak zien dat mensen hier toe inderdaad bereid zijn. Wellicht geloven we dan ook, in eerste instantie, niet in God omdat we altijd willen blijven leven, maar omdat we een 'instantie' nodig hebben van bovennatuurlijke aard, die ons verlangen naar universele rechtvaardigheid ('het goede') kan realiseren.
De 'compositie' van de werkelijkheid lijkt dan ook, als je de werkelijkheid beziet onder het opzicht van een God die rechtvaardig is, in het teken te staan van universele rechtvaardigheid:
-wij zijn dieren die van top tot teen zijn ingericht om te handelen;
-wij hebben besef van goed, kwaad en rechtvaardigheid (het besef van rechtvaardigheid is zelfs universeel);
-het verschil tussen mens en machine & dieren & natuurlijke objecten (denk aan een rivier, een bos, een boom) is in dit opzicht ook evident: je kunt een machine niet onrechtvaardig behandelen, een mens daarentegen kan eenvoudig onrechtvaardig worden behandeld. Het verschil tussen mens en AI moet niet in termen van cognitie en intelligentie worden bepaald, maar in termen van rechtvaardigheid. Ik geloof dat je kunt betogen dat alleen 'levende dingen' onrechtvaardig kunnen worden behandeld.
-wij zijn in staat om goed of kwaad te handelen: wij zijn ethische dieren;
Je kunt goed betogen -ik vind zelfs dat de strekking van dit betoog heel vanzelfsprekend is- dat de wereld een evident ethische wereld is: dit is het soort wereld dat een goede God zou hebben kunnen bedenken; een ethische wereld, waarin je keuzes er toe doen; een wereld waarin van nature goed en kwaad, zowel in dier als mens (denk aan dieronderzoek), sterk vertegenwoordigd zijn.
Voor zover ik het kan overzien, hebben we geen reden om te denken dat de 'natuurlijke beschrijving van de werkelijkheid' het geloof in enig opzicht 'onwaarschijnlijk' of 'irrationeel' maakt. Het is eerder andersom: ik zou het onwaarschijnlijk vinden als de wereld 'zomaar' bestaat én bovendien volledig doorzichtig is voor het verstand van de mens.
zaterdag 19 april 2025
Plantinga gaat ontologisch [1.5]
[versie 1.5: enige vervelende slordigheidjes verbeterd; uitgelegd wat de 'enigheid' van waarheid is.]
Alvin Plantinga's ontologische bewijs voor het bestaan van God is zonder twijfel een van de meest elegante bewijzen in het genre van de 'gods-bewijzen' (als je dat althans een 'genre' kunt/wilt noemen). De versie van Hartshorne is overigens ook prachtig [1].
Naar ik meen haalde Plantinga in de jaren zeventig er zelfs de omslag van een destijds beroemd tijdschrift mee [2].
Plantinga's versie van het ontologische argument heeft één cruciale premisse:
(CP) Er is een mogelijke wereld W waarin een wezen N voorkomt dat alle 'voortreffelijke eigenschappen' in de hoogst mogelijke mate bezit' (premisse).
Merk op: in Anselmus oorspronkelijke argument is dit een wezen 'dat dermate voortreffelijk is dat je je geen voorstelling kunt maken van een wezen dat voortreffelijker is'.
Plantinga's weergave van het argument heeft als grootste voordeel dat je het bestaan van dit voortreffelijke wezen kunt uitrekenen met modale logica. (Plantinga was destijds, als ik het goed heb, een van de grootste deskundigen in het vakgebied van de modale logica).
Wie nu de cruciale premisse (CP) van Plantinga's Ontologische Argument aanvaardt, zal -noodzakelijk- de logica van Plantinga's argument moeten aanvaarden: zhem wordt geen andere keus gelaten dan het bestaan van het meest voortreffelijke wezen in onze wereld te aanvaarden. Ik bespreek de logische uitwerking van Plantinga's argument niet (want dit stuk is al langer uitgevallen dan ik voorzien had; wellicht doe ik dat later in een extra voetnoot).
Het probleem is echter dat je CP niet hoeft te aanvaarden. De scepticus -laten we de term 'atheïst' maar vermijden- kan zich tamelijk eenvoudig van de zaak afmaken door op te merken dat het, naar zijn mening, onmogelijk is dat een 'hoogst voortreffelijk wezen' bestaat.
Zo kan de scepticus aanvoeren dat een wezen dat alle voortreffelijke eigenschappen bezit per saldo weinig anders is dan een armetierig schepsel dat voortdurend geplaagd wordt door strijdige gedachten en wensen. Zo kan een almachtig wezen geen steen maken die zhij zelf niet kan tillen; zo kan een alwetend wezen in een wereld waarin vrij-willende mensen bestaan niet weten wat de tijd zal brengen, enz.
Volgens mij is het inmiddels mogelijk om de CP van Plantinga's argument beter te onderbouwen. In deze bijdrage wil ik de intuïtieve notie dat God een wezen is dat superieur is aan de mens -een veronderstelling die ten grondslag ligt aan het ontologische argument- verder uitwerken. Ik zal dat doen in een aantal stappen die ik als volgt zal nummeren: i, ii, iii, enz.
i. Klassiek logisch denken is een evolutionaire beperking: de klassieke logica berust sterk op de afkeer voor de contradictie (horror contradictionis). Ik heb elders op deze webzuil al betoogd (en ik zal binnenkort -hopelijk- een publicatie klaar hebben) dat de klassieke denkwijze slechts bedoeld is om onze gedachten pas te maken met de beperkte beweegbaarheid van het biomechanische lichaam. Het angstvallig vermijden van contradicties is geen denkwijze die de waarheid dient, maar een denkwijze die optimaal handelen mogelijk maakt. Onze logische denkwijze heeft daarom slechts een lokaal bereik (binnen de actuele wereld).
ii. De actuele wereld bestaat voor ons daarom uit twee domeinen: een domein waarin wij -door een combinatie van 'boerenverstand' en wetenschappelijk onderzoek- doeltreffend kunnen handelen (Wt) en een domein dat door ons niet (langer) kan worden beschreven als één gesloten verhaal (¬Wt). Merk nu op dat de structuur van ¬Wt voor ons grenzenloos/eindeloos ingewikkeld kan zijn. Het meetinstrument, waarmee we van nature onderscheid maken tussen wat wel en niet mogelijk is [tussen wat wel en niet 'de enige 'echte' waarheid' is, tussen wat wel en niet de enige 'echte' Realiteit is, enz.] is niet langer betrouwbaar in ¬Wt. Per saldo is ¬Wt een domein van de actuele wereld dat 'hyper-complex' is in vergelijking met het voor ons begrijpelijke domein Wt.
iii. Uitsluitend wezens met een biomechanisch lichaam moeten voortdurend een keus maken tussen verschillende uitvoerbare verhalen: de grondslag van onze denkwijze is de strikte disjunctie (de stoïcijnen hadden dit inzicht al verwerkt in hun logica): je doet ofwel het een ofwel het ander. We moeten de wereld steeds herleiden tot één begaanbaar pad (dit is de 1-igheid -enigheid- van waarheid). Nooit ben je in staat om zowel naar links als naar rechts te gaan. Voor het verstand bestaat echter deze beperking niet. We kunnen, als we op een bankje in het park eens rustig de tijd nemen om te peinzen, en ons verstand daarbij de vrije loop laten, tientallen verschillende scenario's bedenken. We hebben de mogelijkheid om aanstonds een cafe te bezoeken, een wandeling te maken, een kleinkind te ontvoeren, televisie te kijken, enz. Het verstand heeft geen hinder van de 'enigheid' van waarheid. Het probleem is echter dat je van alle scenario's er slechts één kunt realiseren. De enigheid van handelen/waarheid is niet minder dan een fysieke (biomechanische) klem op onze cognitie.
iv. God heeft geen lichaam en is daarom niet gehouden aan een denkwijze die sterk bepaald wordt door de strikte disjunctie: voor God is de enigheid van waarheid geen dictaat. God kan zich wellicht in buitengewoon veel 'mentale' toestanden tegelijk bevinden. Het inzicht dat God tegelijkertijd weet heeft van het lijden van alle mensen is voor ons ondenkbaar. In theorie is dit inzicht echter gemakkelijk te verdedigen. Als je inziet dat de enigheid van handelen/waarheid een (logische) beperking is en als je weet dat God geen hinder van deze (logische) beperking -hij is per definitie 'maximaal voortreffelijk'-, dan kun je gemakkelijk begrijpen ('zien') dat God niet gehouden is aan de 'enigheid' van waarheid.
v. Als God inderdaad een wezen is dat alle voortreffelijke eigenschappen bezit, en zich daarom onttrekt aan ons begrip -deze beschrijving doet recht aan de intuïtieve notie van God, zowel voor de leek als voor de filosoof met de statuur van Plantinga- dan mogen we redelijkerwijs veronderstellen dat zhij mogelijk bestaat. (Bedenk goed dat dit kennistheoretisch gezien niet geheel vanzelf spreekt: wij proberen met ons beperkte verstand te begrijpen wat mogelijk is in ¬Wt, een domein van onze werkelijkheid waarop wij cognitief geen greep hebben. Onze redenering luidt als volgt: in ¬Wt is alles mogelijk, zelfs wat in Wt niet mogelijk is. Ons onderscheid tussen wat mogelijk en niet mogelijk is, is niet langer bruikbaar in ¬Wt. Je kunt, anders gezegd, niet beweren dat we God moeten onderwerpen aan de enigheid van waarheid. We kunnen niet zeggen dat God wel of niet bestaat in ¬Wt. De enige juiste conclusie is dat we zhem op geen enkele wijze de toegang tot ¬Wt kunnen ontzeggen. De redenering is uiterst eenvoudig: we hebben een object met een complexe structuur c (Oc), we beschikken over een (eindeloos) complex domein ¬Wt, en dus let niets ons om te aanvaarden dat het bestaan van Oc mogelijk is in ¬Wt. (Wat mij betreft mag je de redenering ook voeren op het niveau van mijn leerlingen: als er een 'bovennatuurlijke werkelijkheid' is, dan kan een 'bovennatuurlijke wezen' zondermeer bestaan. Niemand kan (in: Wt!) enig formeel bezwaar aanvoeren tegen deze mogelijkheid.
vi. Vervolgens kun je Plantinga's modale 'machinerie' in werking stellen en op een voor ons begrijpelijke wijze bewijzen dat God bestaat.
--------
[1] Literatuur is er in overvloed. Voor een eerste kennismaking met ontologische argumenten leent zich uiteraard niets beter dan het voortreffelijke boekje van Rutten & De Ridder (Dus bestaat God, Buijten & Schipperheijn, 2015, h5) (en als je het boekje dan toch op tafel hebt liggen, kijk dan ook nog eens naar Ruttens modaal-epistemische argument: je moet toegeven dat ook dat -vanwege die eerste premisse- een interessant argument is.) Voor de gevorderde filosoof is de verhandeling van Rasmussen (in: Ontological Arguments, Oppy, 2018, h7) aan te raden. Een tamelijk uitgebreide bespreking vind je ook in Goldschmidt (in: Ontological Arguments, Cambridge, 2020, §4).
[2]. Ik meen de omslag van dit tijdschrift ooit ergens te hebben gezien. Enig zoeken heeft echter niets opgeleverd, ik kan mijn eigen herinnering niet staven. Wellicht is dit een voorbeeld van een valse herinnering.
dinsdag 15 april 2025
We gaan 'ontologisch' [1.5]
Inleiding| Een ontologisch argument is een zogenaamd 'leunstoel-argument'. Je probeert louter en alleen met analytische middelen (en enige kennis van de werkelijkheid) te laten zien dat een bepaald 'object' deel uitmaakt van de Realiteit (O ∈ R). In vrijwel alle ontologische argumenten is het 'object' waarvan je de realiteit wilt bewijzen 'God'. (Maar het staat eenieder vrij om te bewijzen dat de alwijze éénhoorn bestaat.)
Zelfstandig| Laten we God definiëren als een 'object' dat absoluut zelfstandig is (Zelfstandig met een hoofdletter). Zg (God) wordt door niets en niemand bepaald, vertekend of vervormd. God is in alle omstandigheden niets en niemand minder dan God. God geniet de maximale vrijheid. Merk op dat je uit Zg's maximale vrijheid de klassieke 'triple A' eigenschappen van Zg kunt afleiden (gesteld dat je dit nodig vindt).
Het voordeel van deze definitie is dat je meer greep hebt op het begrip 'grootst/volmaaktst denkbare object'. Een object dat zich door alle factoren die wij maar kunnen bedenken laat beperken in z'n vrijheid is minder groot dan een object dat zich door geen enkele factor laat beperken.
De definitie hierboven is niet willekeurig -we hebben een Zg nodig om bijvoorbeeld te kunnen hopen op 'universele rechtvaardigheid', een deugd die we zelf niet kunnen realiseren- maar ze is wel opgesteld door de mens. Ze is een vrucht van ons analytische vermogen.
Realiteit| Je hebt filosofen die nog steeds hechten aan de overtuiging dat de werkelijkheid logisch is geordend. Je zult dit geloof echter moeten opgeven. Alles pleit er tegen.
Je kunt onze 'horror contradictionis' evolutionair verklaren (een evolutionaire verklaring is lokaal en zij maakt een universele verklaring overbodig); er bestaan tal van niet-klassieke logische stelsels (tenminste de volgende: K3, LP, FDE [1]); het staat buiten kijf dat het logicisme mislukt is: de poging van logici met de statuur van Russel, Frege en Wittgenstein om te laten zien dat de werkelijkheid -te beginnen met de wiskunde- consistent is, heeft tot niets geleid; wie gelooft dat de klassieke logische wetten universeel gelden zal een universele verklaring voor deze wetten moeten kunnen geven: verwijzingen naar natuurlijke en fysische omstandigheden zijn lokaal en niet universeel- uitsluitend dus bovennatuurlijke objecten zoals God of een platoonse bovenwereld komen daar voor in aanmerking (Beall geeft, enigszins spottend, de suggestie dat er misschien een universeel onmeetbaar 'forcefield' bestaat dat alle deeltjes en velden en dingen logisch ordent); logische verbanden kun je niet waarnemen: logica zit uitsluitend in 'het mentale/brein' en beperkt zich tot 'proposities'.
Kortom, R valt uiteen in twee domeinen: WT en W⊥. Beide domeinen -let wel!- maken deel uit van onze actuele wereld (Wa). Immers, zowel WT als W⊥ zijn het product van onze logische denkwijze. Het domein met de normale T (=truth) is waarachtig, dat wil zeggen: ons dagelijkse (common sense) waarheidsbegrip is daar bruikbaar. Beweringen zijn in dat domein van R waar óf onwaar. In W⊥ staat de T op zijn kop ⊥: daar is ons waarheidsbegrip niet langer bruikbaar. Om precies te zijn: de 'enigheid' (lees: 1-igheid) van waarheid gaat verloren in W⊥.
De enigheid van waarheid wil zeggen dat een bewering over een feit uitsluitend 'waar' is als het de enige bewering is waarmee we rekening hoeven te houden. Het pad naar de enige-echte-onvervalste waarheid loopt dan ook langs lijnen die met een simpel 'ja' OF 'nee' kunnen worden aangegeven. In domein WT veronderstellen we daarom dat we onderscheid kunnen en zelfs moeten maken tussen wat 'echt' het geval is (dit is de 'enigheid' van realiteit) en tussen wat 'vals' is (alle verhalen op één na zijn vals). De enigheid van waarheid wordt gegarandeerd door onze logische denkwijze en is vereist om op adequate wijze te kunnen handelen: want de rationale van dit alles is dat onze cognities uitsluitend uitvoerbaar zijn als ze 'enig' zijn.
De enigheid van waarheid komt in domein W⊥ van R te vervallen. Een pad naar de waarheid kan in W⊥ overbepaald (niet consistent) zijn en onderbepaald (niet compleet). Omdat de enigheid van waarheid hier vervalt, maken over- en onderbepaalde beweringen op ons niet echt de indruk dat ze überhaupt iets met 'waarheid' van doen hebben. Inderdaad, want we weten ons geen raad als we over- en onderbepaalde waarheden moeten uitvoeren. Zulke waarheden zijn 'onhandelbaar'. Probeer het maar eens: bega een moord in een willekeurige buurtschap te Drenthe en verschaf je op hetzelfde ogenblik een alibi in wijk C te Utrecht; of probeer eens het orgel te bespelen én een trui te breien.
Zg ∈ van R| Het is nu gemakkelijk om te betogen dat Zg een element is van R. Aangezien God niet beperkt wordt door de last van een fysiek lichaam, is hij niet gehouden aan de enigheid van waarheid. Hij wordt -met zoveel woorden- niet beperkt door de klassieke logische wetten. Als Zg dus een element is van R, dan moeten we over Zg spreken alsof zhij niet klassiek is. Aangezien we Zg de toegang tot R uitsluitend kunnen weigeren als de wet van het uitgesloten derde geldt -God bestaat wel OF niet volgens deze wet- moet Zg wel een element van W⊥ zijn. Immers, in W⊥ vervalt de wet van het uitgesloten derde. En omdat, tenslotte, W⊥ een domein van R is, dat wil zeggen van onze actuele wereld (Wa), is Zg een element van Wa.
-----
[1] zie voor de betekenis van deze begrippen: Beall & Logan, Logic, 2ed, 2017, hfd 14 (het is een niet al te moeilijk boekje, ook een scholier kan de tekst begrijpen).