vrijdag 12 december 2025

Hoe vreemd is 'vreemd'?

Op mensen als Werner Heisenberg kun je alleen maar jaloers zijn: in zijn brein huisde uitsluitend talent. Behalve een zeer begaafd wiskundige was hij ook een uitstekend musicus [Hürter, 2022]. De Nederlandse fysicus Goudsmit -die later in zijn leven, aan het einde van WO2, in dienst van de geallieerden, jacht maakte op de Duitser Heisenberg [Calmthout, Goudsmit, 2016]- verhaalt dat hij eens werkte aan een probleem dat hem weken uit de slaap hield. Heisenberg, aan wie hij het probleem tenslotte voorlegde, loste het binnen een oogwenk op.

Heisenberg wordt algemeen erkend als de grondlegger van de kwantummechanica [Hürter, idem; de Padova, 2025; Kunmar, 2010]. Het probleem voor fysici was dat men een primitief beeld had van het atoom. Het was een planetenstelsel in het klein. Het lukte hen niet om met dit model het gedrag van de deeltjes te beschrijven. De electronen die rond de kern cirkelden maakten vreemde sprongen. 

Volgens de geschiedenis lukte het Heisenberg, toen hij zich had afgezonderd van de drukke wereld, op het kleine eilandje Helgoland, om de vreemde kwantumsprongen in een schema onder te brengen [Hürter, idem; Rovelli, 2021]. Volgens de Padova is dit verhaal echter apocrief: Heisenberg was al ruimschoots voor zijn bezoek aan Helgoland bezig om de kwantumsprongen in kaart te brengen [de Padova, idem].

De betekenis van Heisenbergs werk is groot: het lukte hem om orde te scheppen in de chaos. Zijn schema (='matrix-mechanica') stelde wiskundigen in staat om de verbanden te berekenen tussen de kwantumsprongen. Heisenberg kon echter geen verklaring bieden voor de kwantumsprongen. Fysici hebben geen idee welk mechanisme de quanta (=kleine deeltjes) beweegt. 

De matrix-mechanica van Heisenberg stelde echter fysici en chemici wel in staat om eigenschappen van elementen te verklaren: de matrix-mechanica was een enorme sprong voorwaarts. [podcast: BBC, In our time, Heisenbergs uncertainty principle].

Van lieverlee brak het kamp van fysici in twee stukken: er waren fysici die vonden dat de quantummechanica in principe voltooid was met het werk van Heisenberg (Bohr cum sui) en er waren fysici die vonden dat de quantummechanica een onvolledige theorie was (Einstein cum sui). [Hürter, idem].

Volgens Bohr kunnen we niet alles weten over de natuur: maar we kunnen haar beheersen en dat is voldoende; volgens Einstein echter moet er een verklaring (een mechanisme) voor de kwantumsprongen zijn.

Heisenberg zelf beschouwde de matrix-mechanica als een Platoonse weergave van de werkelijkheid. Hij was afkerig van de gedachte dat een concreet fysisch mechanisme de sprongen veroorzaakt. Hij schaarde zich in de stammenstrijd achter zijn leermeester Bohr. Van hem is de uitspraak "Niet alleen is de werkelijkheid vreemder dan wij denken, ze is zelfs vreemder dan wij kúnnen bevroeden."

De werkelijkheid is beheersbaar, maar ze kan niet worden verklaard- ze is dus niet begrijpelijk.

Latere ontwikkelingen maken het gedrag van quanta eens zo mysterieus. De Broglie ontdekt dat je alle quanta kunt beschrijven als deeltjes én als golven [Kumar, 2010, h.6]. 

Schrödinger slaagde er in om de matrix-mechanica te herschrijven als een golf (een schrödinger-vergelijking herken je gemakkelijk aan de griekse letter psi). Dit overigens tot woede van Heisenberg, die meende dat Schrödinger met de eer gaat strijken (inderdaad wijst Davies Schrödinger en niet Heisenberg aan als de grondlegger van de quantummechanica! [Davies, 2025; Hütner, idem; de Padova, idem; Kumar, idem].

Vervolgens lukt het Born -ook al een van de briljante wiskundigen uit het huishouden van Niels Bohr- om te laten zien dat een golf de waarschijnlijkheid weergeeft waarmee een eigenschap van een deeltje zal worden gemeten (en waarschijnlijkheid betekent in dit geval: als je herhaaldelijk meet is de kans op afwijkingen vrijwel nihil).

Wat er 'achter de schermen' gebeurt wordt er echter niet begrijpelijker op. Een golf geeft feitelijk weer dat het deeltje hier kan worden aangetroffen, maar ook daar en daar. Een verklaring voor de wereld die wordt beschreven door de quantum-wiskunde (want feitelijk is het een formeel wiskundig model) is verder weg dan ooit.

Voor de fysici die verlangen naar een goede, begrijpelijke verklaring voor al het gegoochel met sprongen, matrices, waarschijnlijkheden, golven, superposities, lijkt het doek definitief te vallen als Heisenberg zijn beroemde onzekerheidsprincipe opstelt. Volgens dit beginsel kun je samenhangende eigenschappen, zoals snelheid en plaats, niet beide bepalen. Wie de meting uitvoert moet vooraf kiezen wat hij wil weten. Daarmee is de breuk met de gewone, alledaagse wereld compleet. Immers, nu bepaalt de meting wat wel en niet tot de inventaris van onze werkelijkheid behoort. [Deze episode in de ontwikkeling van de kwantummechanica wordt meesterlijk -meeslepend- beschreven in de Padova, idem]. 

Latere ontwikkelingen maken duidelijk dat de 'realisten' ongelijk hebben. Een mechanisme (verborgen variabelen) dat de werking van de deeltjes verklaart is er niet. De kwantumsprongen zijn niet gedetermineerd/veroorzaakt. Het is een werkelijkheid die als uit het niets tevoorschijn springt.

Ook de verstrengeling van deeltjes -dat zijn deeltjes die door één golf worden 'gebonden'- blijkt een feit te zijn. Onder andere Zeilinger ontvangt voor de experimenten die de 'spookwerking' van de deeltjes bewijzen een Nobelprijs.  

Een van de meest merkwaardige eigenschappen van golf/deeltjes is: als je een golf/deeltje meet, gedraagt het zich als een 'deeltje'; als je een golf/deeltje niet meet, gedraagt het zich als een 'golf'. Zelfs als je het meetapparaat verholen opstelt, zodat dit niet interfereert met het golf/deeltje, neemt het golf/deeltje tóch de gedaante aan van een 'deeltje'. Het lijkt wel alsof een golf/deeltje weet dat het gemeten wordt!

Voor filosofen van de fysica -dat zijn filosofen die gepromoveerd zijn in de fysica- is het duidelijk dat de dagen van de vertrouwde klassieke mechanica voorbij zijn.

Zo lijkt de kwantummechanica in strijd te zijn (in bepaalde opzichten) met de relativiteitstheorie. Op zich is dat geen probleem: want zulke anomalieën stellen je in staat om fouten in theorieën te ontdekken en deze te verbeteren. Conflicten kunnen informatief zijn. Het probleem is echter dat de kwantum-mechanica beperkt wordt door het zogenaamde 'no-signalling' theorema. De informatie die je kunt verkrijgen over de quantummechanica is eenvoudigweg niet te vergelijken met de informatie die je kunt verkrijgen over relativistische systemen. De twee theorieën staan los van elkaar! [Adlam, 2021].

Penrose is een van de critici van de quantummechanica. Hij hamert er op dat zolang er geen overkoepelende realiteit is achter beide theorieën, je de quantummechanica beter niet kunt beschouwen als een 'theorie': het is slechts een verzameling wiskundige instrumenten die onze greep versterkt op het gedrag van quanta, maar die ons niets zegt over de werkelijkheid.

Hoe dan ook, ik -op oneindig bescheiden wijze- snap weinig van quantummechanica. Ik kan me geen voorstelling maken van alle vreemde concepten. Het enige wat ik kan bedenken is dat ons verstand 'klassiek' gemaakt is door de natuur -klassiek denken is evolutionair functioneel- en dat wij daarom een niet-klassiek wereldbeeld niet kunnen vatten. 

Laten we aannemen dat de wereld zelf klassiek is en dat ze overeenstemt met de wetten van de klassieke logica: dan zouden we de wereld toch steeds beter moeten begrijpen naarmate we beschikken over meer kennis? Een puzzel laat zich sneller oplossen naarmate je meer stukjes op de juiste plaats hebt liggen. Waarom werkt het in de fysica dan omgekeerd? Waarom begrijpen we van de fysische wereld minder naarmate we betere en krachtiger meetinstrumenten hebben? Wie het weet mag het zeggen.
------
[Ik zal de bronnen later op de dag, of morgen of overmorgen uitwerken]

Voor mensen die wetenschapsgeschiedenis saai vinden, zijn de boeken van Hürter en de Padova misschien wel leesbaar. De wetenschappers die werkten aan QM waren elk nogal bijzonder. Schrödinger was een pedofiel die een aantal kleine meisjes zwanger heeft gemaakt, Pauli was een mysticus en alcoholist die in paranormale verschijnselen geloofde (hij heeft samengewerkt met Jung en is de eerste persoon ter wereld die zich bezondigde aan kwantum-abracadabra! [wie Davies al 'eng' vindt moet helemaal afkerig zijn van Pauli]), De Broglie was een echte prins die zich wekenlang opsloot op zijn kamer (om te rouwen over een overleden vriend), Dirac was het prototype van een autist die weinig tot niets zei. Alleen deze karakters maken de verhalen over de ontwikkeling van de quantummechanica al tot een feest. Tel daarbij op dat de ontdekkingen vreemd licht op de realiteit werpen en je hebt een genre dat door geen enkel ander genre wordt overtroffen!

woensdag 3 december 2025

Fragment uit: Paul Davies Quantum 2.0

"Stel je voor dat de alledaagse wereld die we via onze zintuigen ervaren slechts een klein, verarmd fragment is van een verbijsterend veel grotere werkelijkheid, een die onvergelijkbaar rijk, uitbundig dynamisch en verwarrend anders is. Denk je een domein in van grenzeloze mogelijkheden, van subtiele kronkelingen van vorm en substantie, overal om ons heen en in ons aanwezig, uitstromend in oneindige dimensies voorbij ons begrip en zelfs voorbij het bereik van onze verbeelding. Dat oogverblindende, gigantische domein is in feite de wereld waarin we ons al onontkoombaar bevinden, maar waarvan we toch bijna volledig zijn afgesloten. Toegang tot deze buitenaardse wereld krijgen we alleen via infinitesimale poorten, observatiegaatjes die slechts vluchtige glimpjes bieden van een kolkende wonderwereld vol rusteloze activiteit, groter dan het hele universum dat we zien, groter zelfs dan alle mogelijke universums die we kunnen begrijpen, groter zelfs dan alle denkbare immensiteit.


Welkom in het quantumuniversum.


En meteen stuiten we op een fundamentele vraag: is dit magische metaversum slechts een abstractie, een wiskundige fratsenwereld die alleen interessant is voor fysici en filosofen, of bestaat het op de een of andere manier echt? Die vraag — wat is echt? — raakt de kern van het quantumverhaal en zelfs van de gehele wetenschappelijke onderneming."


uit: Paul Davies, Quantum 2.0 (Penguin, 2025) [De vertaling is van AI]. 

Een ethiek van vlees en been

Je bent als lichaam in de wereld 'geworpen'- en als we afgaan op de kenmerken van dat lichaam dan ben je onmiskenbaar een mens. Vanzelfsprekend is dat niet. Een mens is een dier en er zijn veel dieren: in sprookjes verhuizen menselijke geesten soms naar het lichaam van een pad of een kikker of een slang.

Gelukkig ben je gezond en heb je al je appendages. Je hebt twee armen, twee handen, een neus, twee oren en twee lippen. Ook dat spreekt niet vanzelf. Armen en benen willen wel eens missen, hetzij door amputatie (als gevolg van ziekte of afsterven), hetzij door een genetische fout. 

Bovendien heb je een goed mensen-verstand. Je kunt logisch denken en bent daarom in staat om te handelen in de wereld. Je weet bijvoorbeeld dat een voetbal, als deze achter de boarding verdwijnt, niet ophoudt te bestaan: een voetbal is een solide object en solide objecten verdwijnen niet zomaar.

Je bent dus een normale menselijke actor en je kunt je lichaam op verschillende manieren gebruiken.

Je kunt in de zorg gaan werken of in het onderwijs. Je gebruikt je lichaam dan om mensen in en uit bed te helpen, of je helpt ze rechtop te zitten (zodat ze soep kunnen lepelen) en je verschoont ze; je verzorgt hun doorligwonden, je helpt ze bij het aankleden en je kamt hun haren. Had je helemaal geen lichaam of had je geen armen en handen, of kon je niet logisch denken, dan zou je dit werk 'aan' andere mensen niet kunnen verrichten.

Je kunt ook in het leger gaan en je spieren oefenen. Je kunt een oorlogsvliegtuig leren besturen of de vaardigheid ontwikkelen om met een drone fosforbommen (precies) in vijandelijke loopgraven te laten vallen. Je kunt andere mensen besluipen en je geweer op ze richten- en als je ze goed in vizier hebt kun je ze doden. Het werken met een geweer vraagt om vaardige handen en een goede oog-hand coördinatie: het is een ware kunst om mensen over grote afstand te doden. 

Het lichaam maakt van mensen bijzondere wezens. Hoe je je lichaam bedient en gebruikt -je handelingen, het feit dat je een actor bent- maakt je tot een volkomen ethisch wezen. 

De mens is in het vlees opgestaan om het goede of kwade te doen. 

maandag 1 december 2025

Ethisch significant (3.0)

Het bestaan is (voor sommige mensen) slechts te harden als je kunt geloven dat het leven zinvol is.

We leren reeds op school dat de werkelijkheid natuurlijk is. We zijn mensen van vlees en bloed. Slechts één draadje hoeft er in je hoofd te knappen, of je leven is voorbij (vrij naar Vroman).

Het nadeel van een natuurlijk wereldbeeld is dat er weinig ruimte is voor zingeving. Wie je bent, wat je wordt, wat je presteert, zulke zaken worden beïnvloed door het toeval. Tenslotte ga je dood.

Het geloof in God nodigt ons uit om 'verder' te kijken dan de beperkte natuurlijke (dagelijkse) wereld. Het geloof houdt in dat er een realiteit is waarin de fysische/natuurlijke beperkingen geen rol spelen.

Op zich is dat geen dwaze gedachte, want volgens het huidige kosmologische model kunnen we principieel niet verder terugkijken dan even na het ontstaan van ons heelal. Alleen dat feit is al voldoende om zelfs de oude ideeën van Aristoteles van stal te halen: je hebt een speciaal 'transcendent instituut' nodig om een heelal te produceren. Hier betreed je het terrein van de metafysica.

Voorts geldt dat cognitief onderzoek ons leert dat de werking van het verstand bepaalt welke werkelijkheid we zien (of: hoe we de werkelijkheid zien). De mens is beperkt. De fysische/natuurlijke wereld is een creatie van de mens. Het is een 'gordijn' dat wij abusievelijk voor de 'echte, enige' werkelijkheid houden.

Ik heb er veel werk van gemaakt om te laten zien dat de natuurlijke werkelijkheid het product is van onze particuliere denkwijze. De praktische grondslag van onze werkelijkheid wordt bepaald door twee wetten. Deze logische wetten bepalen ons beeld van de wereld. 

Deze wetten hebben een natuurlijke oorsprong. We treffen al vroeg in de evolutie 'logische' beestjes aan. De bacterie beschikt over een ja/nee operator (wet van het uitgesloten derde) in de celwand: als een nuttige of schadelijke stof een bepaalde drempelwaarde overschrijdt beweegt de bacterie vooruit of achteruit. 

De eerste meercellige dieren hadden spierweefsel en zenuwcellen. De taak van deze zenuwcellen was om het spierweefsel te coördineren. Optimaal handelen was mogelijk toen het zenuwweefsel alle spiercellen kon coördineren. 

Dieren die optimaal moeten handelen én die meerdere noden moeten lenigen (ze moeten meerdere, verschillende doelen bereiken) hebben een probleem: de verschillende handelingen zijn in conflict met elkaar. 

Het brein is dan ook helemaal 'logisch' ingericht: de werking is zo dat vooral conflicten bij de uitvoer van handelingen worden vermeden. Het controle systeem in de hersenen werkt hiërarchisch en waar taken elkaar overlappen (=conflict) zijn er 'wegversmallingen' ingebouwd

De twee logische wetten zijn niets anders dan twee simpele regels waarmee je conflicten oplost. Ze hebben geen betrekking op de fundamentele eigenschappen van de werkelijkheid. 

Voorbeeldje: de oplossing van een schadelijk stof kan 32% zijn. Een bacterie zou nu continu haar gedrag moeten aanpassen: het beestje zou 32% achteruit en 68% vooruit moeten zwemmen. Een bacterie kan echter niet zowel vooruit als achteruit zwemmen. Vandaar dat het gebruik maakt van een logische operator: zolang de drempelwaarde niet is overschreden zwemt het hele diertje vooruit, zodra de drempelwaarde wordt overschreden zwemt het achteruit.

Een bacterie 'ziet' niet de werkelijke concentratie van de schadelijke stof: het ziet slechts of de stof wel (boven de drempelwaarde) of niet (onder de drempelwaarde) aanwezig is.

De logische wetten zijn voor particulier gebruik. Wij zijn belichaamde wezens. In ons lichaam leiden verschillende noden, waarnemingen en handelingen tot conflicten. Door onze wereld logisch te ordenen kunnen wij al deze conflicten zo goed en zo kwaad als het gaat oplossen en kunnen wij adequaat en intelligent handelen.

God is geen belichaamd wezen. Hij heeft de logische wetten niet nodig. Zijn zenuwbanen, spierweefsel en bloedvaten worden niet geplaagd door onderlinge conflicten. Hoe God dan wel denkt is voor ons lastig te doorgronden. We hebben eigenlijk geen idee. Onze logica schiet te kort om hem op begrijpelijke wijze 'in kaart te brengen'.

God is het 'gans andere'. God is 'a se', Zelfstandig.

Voor de gelovige is dit natuurlijk geen probleem. Voor haar is het duidelijk dat onze kijk op de wereld inderdaad beperkt is. De natuurlijke wereld ligt volgens de gelovige in een bad van mogelijkheden die de logische beperkingen overtreffen. Scheppen uit het niets? Stoffelijke mensen bekleden met een geest die geen plaats noch ruimte heeft? Voor ons ondenkbaar, voor God niet.

Het is voor ons uiteraard onmogelijk om greep te krijgen op de transcendente werkelijkheid. We kunnen -dat is het voordeel- het bestaan van God met geen mogelijkheid uitsluiten. Je kunt met een gerust hart theïstisch zijn. Hoe we ons echter moeten 'verhouden' tot de werkelijkheid die onze 'beperkte wereld' met haar onbegrensde mogelijkheden overtreft blijft een kwestie van geloof (en geloof is een kwestie van proberen, een soort 'onderzoek'). 

Wat we wel kunnen zeggen is dat onze voorstelling van de wereld, de natuurlijke wereld, een bepaalde 'signatuur' heeft. Het is een ethische wereld, waarin wij belichaamd tegenover elkaar staan, en waarin alles wat we doen over het voetlicht wordt gebracht 'in den vleze', op een wijze die al dan niet schadelijk is voor andere 'vlezen'. 

Zelfs onze 'rationele' denkwijze is niet bedoeld om de werkelijkheid te analyseren, maar om onze handelingen te beoordelen. We zijn op en top ethische dieren. We leven in een wereld van goed en kwaad. De gehele cognitieve gereedschapskist waarmee wij over de aardbodem scharrelen is voldoende voor ethisch gebruik- en onvoldoende voor rationeel of epistemisch gebruik. 

Zelfs de logica is ethisch significant en niet epistemisch of rationeel significant.

Onze natuurlijke wereld kan niet anders gezien worden dan als een religieus-ethische wereld- of, iets voorzichtiger gezegd: onze natuurlijke wereld heeft onmiskenbaar een religieus-ethische signatuur.
----
1a. Waarop stoelt de bewering dat onze logische denkwijze beperkt is? Onze logische denkwijze stoelt op de fundamentele wetten van de logica, de wet van het uitgesloten derde en de wet van non contradictie. Als deze wetten niet universeel gelden, dan geldt geen enkele logische wet universeel. Of deze wetten universeel gelden is afhankelijk van de vraag of -en hoe- wij deze wetten kunnen rechtvaardigen. De vraag of we deze wetten kunnen rechtvaardigen behoort tot de epistemologie van de logica. 

We hebben twee stromingen: de wetten van de logica zijn zeer bijzonder (exceptioneel) en de wetten van de logica zijn niet bijzonder (anti exceptioneel). 

Volgens de exceptionalisten kun je de wetten van de logica rationeel (ze zijn 'evident')  rechtvaardigen of inferentieel (Wilkinson, Logical Rationalism, Journ. Phil. of Logic, 2025). Volgens de anti-exceptionalisten is er geen kwalitatief verschil tussen de logische wetten en alle andere wetten. Tot deze stroming behoren de empiristen of naturalisten (Williamson, Philosophy of Philosophy, 2007; Martin, Identifying logical evidence, Synthese, 2020). Volgens Williamson bijvoorbeeld kunnen logici hun afleidingen en wetten rechtvaardigen door abductie, zoals ook de empirische wetenschappers hun wetten rechtvaardigen. Andere naturalisten zijn Quine, Maddy, Sher, Hjortland. 

1b. De rationalist en de inferentialist worden geplaagd door het background problem: je moet de waarheid van de logische wetten veronderstellen als je logische wetten en afleidingsregels wilt rechtvaardigen. De anti-exceptionalist slaagt er beter in om de logische wetten te rechtvaardigen als hij deze herleidt tot evolutionaire (instrumentele) regels.  

1c. Nu volgt een anti-exceptionele (evolutionaire/naturalistische) verklaring. In het zogenaamde Ediacarium waren er meercellige dieren. Deze dieren waren relatief simpel. Pas in het Cambrium worden de dieren ingewikkeld en zijn ze in staat om zich actief te bewegen. 

Trestman spreekt van CAB's: complex active bodies (Trestman, Origins of embodied cognitief, Biol. Theory, 2013). Hij voert het volgende aan om de Cambrische explosie te verklaren: een dier heeft een goed ontwikkeld cognitief/perceptueel instrumentarium nodig om een complex actief lichaam te kunnen controleren. Ook Keijzer benadrukt dat het eerste zenuwweefsel zich (ook) heeft ontwikkeld om het lichaam te controleren (Keijzer, Moving and sensing without input, Biol. Phil., 2015). Merk op dat Keijzer en Trestman een interne oorzaak aanwijzen voor de ontwikkeling van cognitie. Een lichaam bestaat uit veel losse instrumenten die allemaal samen moeten werken om optimaal te kunnen handelen. (Merk op: Keijzer zegt niet dat zijn weergave van Pantin's Brain-skin these een verklaring is voor de Cambrische explosie).

Dieren bestaan na het Cambrium -de phyla zijn dan gegeven- uit één lichaam dat diverse handelingen kan (moet) verrichten. Het verstand -cognitie- stelt het lichaam in staat om optimaal te handelen als het één handeling tegelijk uitvoert. Het verstand kun je dan opvatten als een finite-state machine (Badre, On task, Princeton, 2020): het blijft één handeling uitvoeren totdat zich een andere handeling aandient. Het wisselen tussen handelingen is een logisch proces. Je handelt optimaal als je ofwel alpha ofwel niet alpha uitvoert; je handelt niet optimaal als je twee handelingen tegelijk uitvoert (alpha noch niet alpha). Twee handelingen tegelijk optimaal uitvoeren is onmogelijk. 

Aangezien handelen voor CAB's -en de mens is een CAB- van levensbelang is, is het begrijpelijk dat deze grondslagen van het handelen de werking van alle andere cognitieve instrumenten bepaalt. Zo valt te verklaren waarom de waarneming 'logisch' is (je ziet of afbeelding alpha of afbeelding niet-alpha); ook onze concepten hebben een logische bouw; en onze verhalen over de wereld zijn logisch (we hebben één model van de wereld). 

Deze (haastig genoteerde) verdediging van het anti-conceptualisme kan het primaat van de twee logische wetten voor onze cognitie rechtvaardigen: je gebruikt de wetten apriori en generiek omdat ze het gehele cognitieve systeem 'besturen'; ze wortelen in de evolutionaire 'plicht' om optimaal te handelen. Je bent het background probleem nu echter wel kwijt. Hier valt nog veel meer over te zeggen, maar mijn punt kan gemaakt worden: logische wetten zijn niet universeel. Het zijn instrumenten voor 'intern' gebruik. Wij zijn door de evolutie niet ontweroen om de werkelijkheid te doorgronden, maar om ons te 'behelpen' in de wereld. Het verstand van de mens is beperkt.

Zijn hier aanwijzingen voor? Wel, de vele pogingen van filosofen om logische afleidingen en wetten te rechtvaardigen mislukken keer op keer. Dat is toch een teken aan de wand. Als de werkelijkheid een logische grondslag heeft dan zou het rechvaardigen van de logische denkwijze niet zo lastig hoeven zijn. Maar niet alleen logici, ook fysici leggen ons een theorie over de werkelijkheid voor die logisch slecht begrepen wordt. Naarmate het inzicht van de fysici groeit, blijkt de werkelijkheid zich sterker te onttrekken aan onze intuitieve logische wetten. De werkelijkheid wordt slechts 'instrumenteel' begrepen, niet fundamenteel. In een logische wereld zou je juist het omgekeerde verwachten: daar zou groeiend inzicht ons juist sterker moeten binden aan de logische grondslagen (in een logische wereld zou alles juist steeds beter moeten 'kloppen'). Het heeft er veel van weg dat dat niet het geval is. Dus ja: voor de stelling dat logisch denken alleen voor 'eigen gebruik' is bestaan aanwijzingen. Merk op: als onze logische denkwijze voor eigen gebruik is, dan is onze denkwijze instrumenteel en mogen we verwachten dat onze beschrijving van de werkelijkheid niet steeds beter 'begrepen' wordt (de samenhang wordt ons niet duidelijk), alhoewel ze 'instrumenteel' krachtiger wordt.

Hoe ziet de wereld er -volgens ons: wie anders?- uit buiten onze 'logische lichtkring': wel, buitengewoon vreemd (Mortensen, Anything is possible, Erkenntnis, 1989). In de werkelijkheid buiten onze logische lichtkring is alles waar (mogelijk). (En ik kan het niet laten om daar aan toe te voegen: dus ook het bestaan van een goede God: die slotsom is mooi meegenomen voor een theïst). [Merk op: ik hoef de werkelijkheid buiten onze logische lichtkring niet te ontwarren: ik hoef er alleen gebruik van te maken. Zogenaamde parodieën en absurditeiten doen geen afbreuk aan het inzicht dat ik weet dat God deel uitmaakt van de 'inboedel van de werkelijkheid'- je kunt zijn bestaan met geen mogelijkheid/instrument uitsluiten. Tenslotte: we passen dit toe op de definitie van 'weten' (justified true belief): (1) ik geloof dat God bestaat, (2) ik heb een methode om te laten zien dat God bestaat (=naturaliseren van log.wet.) (3) het is waar dat God bestaat (in een werkelijkheid waar alles waar is). -Ik mag daarom zeggen dat ik weet dat God bestaat.]

zondag 23 november 2025

Zo gedacht, beste E. (1.5)

Filosofen hebben de neiging om teksten en dergelijke 'letterlijk' te lezen. Een beetje gemeen gezegd: we lezen op 'autistische wijze'.

Het voordeel daarvan is dat we nauwgezet lezen en 'onderweg' de betekenis van woorden niet veranderen.

Vandaar dat filosofen graag formele middelen gebruiken, zoals logica. Maar soms werken metaforen en zinnebeelden beter.

De twee langste 'stokken' ('een lange stok' is hier een zinnebeeld voor 'meest betrouwbare wet') die we hebben om mee in de werkelijkheid te prikken zijn de twee basiswetten van de logica.

Vroeger dachten de mensen dat deze stokken zo lang waren als de werkelijkheid groot is. Waar God zich ook verborgen houdt, in welke uithoek van het universum hij zich ook verbergt, wij konden hem prikken met onze 'logische stokken'.

Omstreeks de eeuwwisseling begonnen filosofen te twijfelen aan deze opvatting. Tegenwoordig proberen filosofen alle universele inzichten te naturaliseren: universele inzichten zijn geen wetten die overal gelden, maar het zijn instrumenten die wij kunnen (moeten) gebruiken.

We kunnen dus met de stokken niet overal prikken om te zien of God zich ergens verborgen houdt: de stokken zijn te kort. Maar dan is het uitgesloten dat wij kunnen bepalen dat God niet bestaat. Welk wetenschappelijk model wetenschappers ook zullen optuigen, God uit de werkelijkheid verdrijven is de mens niet gegeven. Langere dan de logische stokken zijn er niet.

Nu zijn logische wetten natuurlijk geen stokken. Het zijn regels die ons in staat stellen om de dingen in de wereld te benoemen en begrijpen. Zonder deze wetten hebben wij geen greep op de wereld.

Als God buiten het bereik van onze logische 'stokken' is, dan is hij voor ons onbegrijpelijk. Maar dat komt precies overeen met onze (klassieke) definitie van God: God is het gans andere.

Het onbegrijpelijke is dát waar ons verstand geen vat op krijgt. In een formeel logisch model is dat het 'iets' dat waar noch onwaar is. In een formeel model krijgt dit object nooit de validatie '0' (onwaar). Want om te kunnen bepalen dat iets waar of onwaar is, moet je het object begrijpen. 

Anselmus schrijft: we kunnen God niet (eens) denken als niet bestaand. En zo is het.

Zowel in de praktijk als formeel is het daarom niet rationeel om atheist te zijn- en wel om theïst te zijn.

zondag 2 november 2025

Operationeel Significant

In een logische rekening (=calculus) komen nogal wat logische wetten en afleidingsregels voor.

Zo heb je de befaamde wetten van de Morgan:

¬(p of q) equivalent met ¬p & ¬q

¬(p & q) equivalent met ¬p of ¬q

(tot mijn schande moet ik bekennen dat ik alle logische wetten gemakkelijk door elkaar haal: als ik een som uitreken moet ik steeds even mijn geheugen opfrissen)

Van al deze wetten worden er twee beschouwd als 'basis-wetten': deze logische wetten zijn -welbekend- de wet van het uitgesloten derde en de wet van non-contradictie.

Het onderscheid tussen de basiswetten en de overige wetten is geen logisch onderscheid: in een calculus zijn alle 'wetten' gelijk aan elkaar: ze krijgen allemaal één en dezelfde 'waarde' (validatie). Op zich is dat typisch. Het onderscheid tussen de basiswetten en de andere formele wetten is 'extra-logisch'. 

Kant, Frege en Wittgenstein1 meenden dat de logische wetten konden worden toegepast op elk willekeurig onderwerp: de logische wetten gelden 'universeel' (ze gelden algemeen: het zijn de meest algemene wetten waar we over beschikken; in het Engels noemen filosofen van de logica deze eigenschap: generality).

Tegenwoordig trekken filosofen (van de logica) de generality van de logische wetten in twijfel. Ze hebben daar goede argumenten voor. Ze vinden dat logica in een natuurlijke wereld geen andere status kan hebben dan alle overige wetenschappen (logica is geen 'exceptionele' wetenschap). Nu hebben ze misschien gelijk als het gaat om de formele wetten, maar niet als het gaat om de basiswetten.

Waarom niet? Wel, de basiswetten zijn 'operationeel significant': het zijn wetten die garanderen dat een dier onmiddellijk een bepaalde (noodzakelijke) handeling kan uitvoeren. Het zijn geen wetten die iets zeggen over de inrichting van de buitenwereld, maar het zijn wetten die iets zeggen over het functioneren van de logische denker.

Wie succesrijk in de wereld wil manoeuvreren moet zich afwisselend richten op aspecten buiten het eigen lichaam en op aspecten van het eigen lichaam. 

Je ziet deze wisselwerking uitstekend aan de bouw van ééncellige, mobiele dieren. Eukaryoten beschikken over eiwitten in de celwand waarmee ze de aanwezigheid van gunstige en schadelijke stoffen kunnen detecteren. Als ze een gunstige stof opmerken, dan blijven ze vooruit zwemmen (het is feest: we komen!); als ze een schadelijke stof opmerken, dan gaan ze achteruit zwemmen (stront aan de knikker: weg van hier!).

De eiwitten in de celwand, die fungeren als zintuigen, hebben een logische werking: als de concentratie van een schadelijke stof de drempelwaarde overtreft, dan pas reageert het dier. Het is de toepassing van één van de basiswetten, de wet van het uitgesloten derde. De drempelwaarde wordt wel of niet overschreden (er is wel of geen schadelijke stof).

Vanzelfsprekend is deze logische weergave van de werkelijkheid niet in overeenstemming met de werkelijkheid zelf. De oplossing van een stof in water kan traploos sterker of zwakker zijn, de concentratie varieert van sterk verdund tot nauwelijks verdund. De waarheid is 'grijs'. De eukaryoot echter 'ziet' de stof als wel aanwezig óf niet aanwezig. Dat is een zwart/wit interpretatie van de grijze werkelijkheid.

Een lichaam kan echter niet 'grijs' handelen: een eukaryoot kan niet 32% achteruit zwemmen en 68% vooruit zwemmen. De bediening van het lichaam vereist dat je in alle gevallen -en dat is een treffend voorbeeld van 'generality'- ofwel/ofniet handelt. Uitzonderingen zijn niet toegestaan. 

Ziedaar de evolutionaire functie van de logische basiswetten: ze zijn operationeel significant en dat verklaart waarom wij deze wetten algemeen en apriori gebruiken. Wie niet logisch denkt kan zijn lichaam niet met de nodige voortvarendheid bedienen.

Coda 1: aangezien God geen lichaam heeft, hoeven we van God niet te eisen dat hij zich houdt aan de logische basiswetten; God is grijs en niet zwart/wit.

Coda 2: aangezien de werkelijkheid geen handelend lichaam is, is het een fout om de werkelijkheid op te vatten als een 'lichaam dat logisch moet worden geordend': de werkelijkheid is grijs, wij beschrijven haar in onze 'verhalen' (theorieën) echter als zwart/wit (want alleen 'in' onze zwart/wit-verhalen kunnen wij handelen) [dit is vrij naar J.Slauerhoff: alleen in mijn gedichten kan ik wonen].

Coda 3: als God grijs is en als de werkelijkheid grijs is, dan is het bestaan van een God die onbelemmerd kan handelen niet onmogelijk (hij wordt zelfs niet beperkt door de logische basis-wetten: maar dan kun je een wereld scheppen uit het niets!)

Code 4: aangezien je het bestaan van 'mogelijke dingen' alleen kunt uitsluiten met de 'generale' basiswetten, kun je het bestaan van 'grijze dingen' niet uitsluiten (want de basis-wetten gelden niet voor grijze dingen)- slotsom: je moet alle grijze dingen, dat wil zeggen alle dingen die zich niet precies logisch laten ordenen, opnemen in je ontologie. 

dinsdag 28 oktober 2025

ET & Beatriz Villarroel

In de Volkskrant wordt gewag gemaakt van een onderzoek van de wetenschapster Beatriz Villarroel. (Ik heb hieronder stukjes uit de tekst gekopieerd voor de mensen die de Volkskrant niet lezen.) 

Voor de mensen die hier meer over willen weten is er een podcast: [zoek: American Alchemy, Beatriz Villarroel]; dit gesprek is ook te vinden op Youtube (dan kun je je laten afleiden van het gesproken woord door beelden).

Bijzonder aan dit nieuws is het volgende: het gaat hier om serieus onderzoek dat geplaatst is in 'peer reviewed' wetenschappelijke tijdschriften.


Uit de krant: 

Gejuich onder ufo-volgers: wetenschappers hebben twee vakartikelen gepubliceerd die de conclusie lijken te ondersteunen dat onze planeet halverwege vorige eeuw is bezocht door onbekende, glanzende objecten. Anderen reageren terughoudend. ‘Ik wil meer bewijs zien’.

(...)

In het ene artikel, dat verscheen in het vakblad Scientific Reports, lieten Villarroel en collega’s zien dat het veel waarschijnlijker was dat zulke vlekken rond een test met een kernwapen opdoken op de platen. Bovendien bestaat er een verband tussen de hoeveelheid van zulke vlekken en het aantal geregistreerde meldingen van uap’s op die dag. ‘Uap’, unidentified anomalous phenomenon, is de moderne term voor wat men vroeger ‘ufo’ noemde.

(...)

In een tweede artikel, dat verscheen in het vakblad Publications of the Astronomical Society of the Pacificbeschreven de onderzoekers dat de stippen vaker te zien waren aan de kant van de aarde met zonlicht dan aan de ‘donkere’ kant van de aarde. Met andere woorden: dit zijn vermoedelijk dingen die zonlicht reflecteren.

Bij moderne waarnemingen gebeurt dat vaak door dingen als satellieten en ruimtepuin, zei Villarroel daarover in een persverklaring. ‘Maar de fotografische platen die we bestudeerden zijn afkomstig uit een tijdperk voordat de mensheid satellieten in de ruimte had geplaatst.’ Vandaar die einddatum van 1957 voor het onderzoek: in dat jaar lanceerde de Sovjet-Unie met Spoetnik-1 de eerste door mensen gemaakte satelliet.

De implicatie? Hier is sprake van glanzende voorwerpen in een baan rond de aarde, die bovendien bovengemiddeld vaak rond atoomproeven verschijnen. En ja: dat past perfect in wat veel ufo-volgelingen al decennialang beweren: dat uap-waarnemingen duiden op buitenaardse interesse in menselijke nucleaire technologie. Ziedaar nog een reden voor het enthousiasme onder ufo-volgers op sociale media.

maandag 27 oktober 2025

Onbevattelijk

Einstein was religieus (zie: Smedes, God, iets of niets, 2016, p.154ff). Hij schreef:

"De mooiste emotie die wij kunnen ervaren is die van het mysterie. (...) Om te beseffen dat er achter alles wat ervaren kan worden, iets is waar we met ons verstand niet bij kunnen, waarvan de schoonheid ons slechts indirect bereikt: dat is religie. In die zin (...) ben ik een diep religieus mens."

En:

"Mijn religiositeit bestaat uit een nederige bewondering voor de oneindig superieure geest die zichzelf onthult in het weinige dat we van de kenbare wereld kunnen begrijpen. Deze krachtige, emotionele overtuiging van de aanwezigheid een superieure, redenerende macht die zich openbaart in het onbevattelijke heelal, vormt mijn idee van God."

In dit laatste citaat kun je lezen dat Einstein een bewonderaar van Spinoza was: God staat niet 'buiten' de schepping (traditioneel theïsme), maar God is 'in' de schepping (pan-theïsme).

Waar het mij vooral om gaat is (natuurlijk) de gedachte dat wij cognitief beperkt zijn en dat de natuur volgens Einstein 'onbevattelijk' is.

Het woord 'onbevattelijk' is jammer genoeg niet duidelijk. Wat zou Einstein bedoeld hebben toen hij schreef dat de werkelijkheid onbevattelijk is?

-is de werkelijkheid te groot? Is de werkelijkheid een verzameling die te veel elementen bevat (een rommelzolder die je nooit van je levensdagen zult kunnen ordenen). [Denk hierbij ook aan de metafoor van Feynman: de werkelijkheid is als een ui: steeds als je een rok van de werkelijkheid hebt beschreven, is daaronder een nieuwe rok (en begin je weer van voren af aan)].

-is de orde in de werkelijkheid van een andere graad dan onze orde? Heeft de schepper een logica die fundamenteel anders is dan onze logica (volgens positivisten, zoals Rudolf Carnap, is het eenvoudig om het ene na het andere logische stelsel op te tuigen: dit heet 'conventionalisme'. Stel: dat er zelfs een oneindig aantal logische stelsels mogelijk is (!), hoe moet de mens de werkelijkheid dan ooit in kaart brengen...).

-zijn er misschien veel meer metafysische wetten dan wij kunnen achterhalen? [Metafysische wetten zijn bijvoorbeeld: uit niets komt niets voort, voor elke verandering is er een oorzaak, voor elke verandering is er een verklaring, enz.]

-is de werkelijkheid bezaaid met zaken en eigenschappen die niet waarneembaar of meetbaar zijn? Zaken die buiten het bereik van onze zintuigen liggen en die we slechts mondjesmaat -als postulaat- in onze theorieën kunnen verwerken?

-zijn er talloze dimensies (zie ook de metafoor van Feynman, hierboven genoemd): wiskundigen kunnen symmetrieën opstellen tot ver voorbij de 100.000ste dimensie: wat kan een fysicus of metafysicus zich hier nog bij voorstellen?

-is de werkelijkheid misschien zelfs een complex waarin al deze moeilijkheden tegelijkertijd aan de orde zijn!?

Merk op: het heeft geen zin om dit af te doen als 'slechts' speculatie. Immers, uit de aard der zaak kun je over het onbevattelijke voornamelijk speculeren- en zulke speculatie is informatief.

We hebben in ieder geval goede redenen om grondig te twijfelen aan de wijze waarop wij de werkelijkheid ordenen: je kunt laten zien dat logische beginselen contingent zijn.

Als de wereld onbevattelijk is, dan is onze beschrijving van de werkelijkheid per definitie die van een buitenstaander.

Hier is een theologisch onderscheid nuttig. Theologen weten dat ze God niet kunnen beschrijven (want het is geen empirisch object): je kunt God alleen pro nobis beschrijven, dat wil zeggen: vanuit ons perspectief. Zo kun je de natuur ook alleen pro nobis beschrijven, dat wil zeggen: alleen met ons eigen beperkte verstand. 

Hoe de natuur 'in se' (in zichzelf) is kunnen wij niet weten. Het heeft er alles van weg dat Kant -denk aan het onderscheid tussen noumenale wereld (de wereld 'in se') en fenomenale wereld (de wereld pro nobis)- zijn oor goed te luister heeft gelegd bij de theologen.

Misschien zouden natuurwetenschappers dat ook eens moeten doen. -Althans, als ze het vuur willen zien in hun formules (het vuur = dat wat de formules tot leven wekt).

zaterdag 25 oktober 2025

Boe!

Mensen zijn bang voor koeien. Ze hebben gelezen dat een kudde koeien onlangs een wandelaar onder de voet gelopen heeft. Een goede reden om het kweken van koeien te verbieden, dus.

Stel echter dat ik mijn gekmakende angst weet te bedwingen en tegenover een koe ga zitten. Vervolgens zet ik een schaakbord tussen de koe -die mij bloeddorstig aankijkt- en mij in. Vervolgens doe ik de eerste zet (c2-c3). De koe, zo kwaadaardig, begint vervolgens te loeien, steekt haar enorme tong uit (een enorme lap vlees) en likt alle zwarte stukken van het bord: ook de koning ligt om. 

De vraag is: heeft de koe nu de schaakpartij verloren?

Ja, want ze heeft de koning omgelegd; bovendien speelde de koe onreglementair door meerdere stukken tegelijk te beroeren.

Nee, want de koe kent de regels van het schaak niet: wie de regels niet kent, kan ook niet -volgens de regels- winnen, verliezen, of remise spelen.

Ik opteer voor de 'nee'-optie: als je de regels niet kent, kun je niet reglementair spelen, niet reglementair winnen en niet reglementair verliezen.

Nu terug naar de koeien die een meneer onder de voet hebben gelopen: zijn deze koeien moreel laakbaar? Moeten wij deze koeien voor het gerecht dagen?

Ook hier is, denk ik, de 'nee-optie' de meest redelijke. Als je geen enkel besef van goed en kwaad hebt, kun je onmogelijk kwaad handelen.

Neem nu de voorvaderen van de mens-achtigen. We nemen aan dat onze verre voorvaderen in een bepaald stadium van hun ontwikkeling niet hebben kunnen beschikken over een 'moreel oordeelsvermogen' (mov). 

Werd de schepping in die dagen in enig opzicht bezoedeld door kwade handelingen, toestanden of gebeurtenissen? Nee, want alleen mensen met een 'zin' voor goed en kwaad kunnen 'in-zien' dat de wereld in enig opzicht een 'kwaad' is.

Pas toen de mensen een mov kregen, zagen ze dat de wereld een exercitieplein was waarop mensen goede en slechte daden konden verrichten. Ook de schepping kon beoordeeld worden in termen van goed en kwaad. De ethische blindheid was afgelegd. De mensen hadden kennis gekregen van goed en kwaad (waarden).

Lees wat de Bijbel zegt: "En de slang zei tegen de vrouw: God weet dat je ogen open zullen gaan als je eet van de boom, en dat je dan gelijk zult worden aan God, door de kennis van goed en kwaad." En precies dat gebeurt: de mens eet van de boom en opeens ziet de mens dat hij/zij naakt is, dat ze zich moet schamen voor haar/zijn naaktheid, enz. De mens beschikt opeens over tal van waarden en beoordeelt de schepping -incluis de mens zelf- in het licht van deze waarden.

Wel, neem het probleem van het kwaad. Zou je -als mens- willen dat je weer zonder waarden in de wereld staat en niet in staat bent om te weten dat de wereld 'kwade' eigenschappen heeft? Of wil je liever het vermogen om de zaken des levens te beoordelen aan de hand van waarden behouden? 

Is het vermogen om je te bevinden in een wereld van waarden een 'groot bezit' of is het een 'ondraaglijke last'? (Zie het uitgangspunt van de existentialisten: onze vrijheid is een zware last- wij zijn 'veroordeeld' tot vrijheid).

Behoud je liever je waarden-volle leven of zou je liever waarden-loos door het leven gaan? 

Als je het vermogen om moreel te oordelen een groot bezit vindt, dan zul je het kwaad in de wereld op de koop toe moeten nemen: het een gaat niet zonder het ander. Het kwaad is het noodzakelijke product van ons moreel oordeelsvermogen.

Wie in een waarden-volle wereld leeft ziet het goede en het kwade. 

----

Coda: is het niet mogelijk dat God een wereld construeert waarin wij eenvoudigweg onmogelijk iets kunnen beoordelen als een kwaad (omdat het kwaad, volgens ons moreel oordeelsvermogen, in die wereld absent is?). Ik kan me niets voorstellen bij een dergelijke on-kwade wereld. God zou alle mensen zo moeten 'instellen' dat ze geen handelingen kunnen verrichten die kwaad zijn. Ik zou dan bijvoorbeeld beter niet op een keukentrapje gaan staan, want je kunt akelig vallen als je de ramen lapt. Vuur moet verboden worden; koude, wind en regen ook; liever geen messen in de keuken; bio-organismen moeten verdwijnen, enz enz. Ik denk dat een on-kwade wereld -voor zover wij het kunnen beoordelen- een fictie is. Maar goed, God kan toveren: hij zou hoe dan ook een on-kwade wereld kunnen scheppen. Inderdaad: door alle dieren met een moreel oordeelsvermogen te ontdoen van dit oordeelsvermogen: zou je dat willen? Of: zou je een moreel oordeelsvermogen willen dat uitsluitend de goede dingen ziet en blind is voor het kwaad?

donderdag 23 oktober 2025

2006, Wittgenstein, Smedes en 'het eindeloze gekibbel' (versie 1.5)

Een boek dat op mij een sterke invloed heeft gehad is Smedes' boek 'God en de Menselijke Maat'. Het verscheen zo'n kleine twintig jaar geleden en ik heb het daarom in de afgelopen week  herlezen (voor mijn genoegen, want het is vakantie: het boek is een plezier om te lezen). 

Ik zie nu, na herlezing, dat ik twintig jaar geleden veel geleerd heb van dit boek (ik ben dus inderdaad schatplichtig aan de inzichten van Smedes). Wat me ook opviel is dat dit boek niet echt gedateerd is. Naar mijn mening zou een uitgever dit boek -met wat aanpassingen en aanvullingen- morgen weer op de markt kunnen brengen. Ik denk zelfs dat Smedes' inzichten beter passen in het huidige intellectuele religieuze debat dan voorheen. Ik zal dat uitleggen.

In 2006 verscheen ook het boek van Dawkins, 'The God delusion'. Om een of andere reden begon met het verschijnen van Dawkins boek het eindeloze gekibbel over de vraag of we onze religieuze overtuigingen -vooral het geloof in God- niet moeten afschaffen. Het zou irrationeel zijn en zijn tijd gehad hebben. 

Het debat kreeg al vlug een soort rellerig en pesterig karakter. Iedereen die kon lezen en het alfabet uit het hoofd kende voelde zich verplicht om zijn zegje te doen over de kwestie. De stompzinnigheid van het 'debat' was stuitend (en een leraar die zijn leerlingen probeert om de beginselen van de filosofie bij te brengen heeft hier recht van spreken). Wie enig idee wil krijgen van de onkunde en laagheid die dit debat heeft gekenmerkt kan de commentaren die op dit blog zijn geplaatst raadplegen- (ik heb helaas het 'geluk' mogen smaken dat enkele '2006-atheïsten' mijn blog tot dit jaar aan toe nog hebben hebben voorzien van commentaar: in twintig jaar tijd is hun wijze van argumenteren geen iota verbeterd.).

Het 2006-debat is nutteloos geweest. Het heeft weinig opgebracht. Tegenwoordig interesseert het onderwerp niemand meer. Dawkins boek vind je tegenwoordig bij kringloopwinkels: het is een werk dat de moeite van het herlezen of raadplegen niet waard is. Zijn latere -tweede- boek over het onderworp is verramsjt (Dawkins, 2019, los van god). Waarom het debat in 2006 zo'n momentum had is me achteraf eigenlijk een raadsel. Wellicht hadden veel mensen destijds het idee dat 'de wetenschap' op het punt stond om heel de wereld te beschrijven, een wereld waarin duidelijk geen plaats was voor religie (en al helemaal niet voor het theïsme). Veel 2006-atheïsten waren bevangen door het 'bandwagon-effect': je sluit je aan bij de winnaar.

De subtiele redenering van Smedes was in die dagen een gemakkelijke prooi voor de 'argumenten' van de 2006-atheïsten. Ze stelden zich op het standpunt dat je het bestaan van God (wetenschappelijk) moest bewijzen en dat God moest worden verantwoord ten overstaan van de vele degelijke, empirisch bewezen wetenschappelijke theorieën: zo lang dat niet het geval was, werd religie -'godsgeloof'- afgedaan als onzin. 

Het ironische van het debat was dat de meeste deelnemers niet wisten -ze hadden de filosofische kennis niet- dat deze 'harde' stijl van argumenteren driekwart-eeuw geleden al was weerlegd, namelijk door Ayer zelf, die toegaf dat een positivistisch standpunt over ethiek en religie uiteindelijk zelfweerleggend is. (Immers, als jij harde eisen stelt aan een ander, zul je zelf ook aan deze harde eisen moeten voldoen: maar in de praktijk is dit onmogelijk. Sommige theorieën werken 'gewoon', terwijl niemand kan zeggen waarom ze werken.) Ach, zalig zijn de onwetenden.

In het 2006-debat werd 'de wetenschapper' voorgesteld als de held, omdat hij elke bewering tegen het licht hield; de gelovige werd daarentegen voorgesteld als de charlatan, die er op uit was om een loopje met de waarheid te nemen. In het kielzog van dit debat werden filosofie (!) en theologie opgevat als bezigheden -neenee, het waren geen wetenschappen- die het bedrog van de gelovige rechtvaardigden. Filosofie en theologie moesten daarom verdwijnen uit de academie. De verdedigers van 'de' waarheid kwamen niet op het idee om hun eigen uitgangspunten streng te onderzoeken: als er ooit veel onwaarheden verspreid zijn dan wel destijds door 'de moraal-ridders van de waarheid'.

Wat Smedes in 'God en de Menselijke Maat' verdedigt is dat wetenschap en religie twee verschillende taalspelen zijn (let op: hier wordt impliciet afstand gedaan van een realistische 'objectieve' werkelijkheid). Uiteraard was dat uitgangspunt iets te subtiel voor de deelnemers aan het 2006-debat. 

Tegenwoordig is het idee dat wetenschappers in de eerste plaats theorieën opstellen (dat zijn verhalen!) algemeen aanvaard: de ene theorie is experimenteel wel beter onderbouwd dan de andere, maar een theorie kan nooit volledig getoetst worden (=Quine/Duhem stelling). Popper had daarom voorgesteld dat je een theorie moest proberen te slopen: je moet laten zien dat een theorie 'false' is. Maar ook dat is geen goede 'methode'. Regelmatig worden theorieën die in onbruik zijn geraakt weer uit de prullenbak gevist en opgelapt. 

Je hebt geen enkele theorie die voor eens en voor altijd bewezen is. Bovendien hebben alle theorieën filosofische implicaties. Vooral de kwantummechanica verplicht fysici tot filosofische exercities over de vraag in hoeverre wij greep op 'de objectieve werkelijkheid' hebben. Ook de kosmologen hebben geen definitief antwoord op de vraag hoe de werkelijkheid gebouwd is: ze hebben een aantal verschillende modellen die elk hun voor- en nadelen hebben. (Zie over kosmologische modellen en alle filosofische moeilijkheden, het nieuwe boek van Phil Halpert, Battle of the Big Bang, 2025; voor kwantummechanica is de literatuur overweldigend: het lukt niet goed om een samenhangend verhaal te vertellen over de kwantumtheorie <die volgens Penrose zelfs helemaal geen echte theorie genoemd mag worden>).[3]

De stelling van Smedes is dat de botsing tussen wetenschap en theologie berust op een categoriefout: de termen van het ene 'taalspel' worden gebruikt in het andere 'taalspel'. De schuld hiervan ligt niet bij de wetenschappers maar bij de theologen zelf (p.58 ev). Het boek is een grondig onderzoek naar de wijze waarop het wetenschappelijke taalgebruik de theologische noties vertekent. Ik vind deze analyse bijzonder nuttig en ik denk niet dat het iets van haar actualiteit en diepte (!) heeft verloren.

Lezing van dit boek bracht mij destijds op het idee dat taalspelen in ieder geval wel allemaal één en dezelfde orde delen: alle taalspelen zijn logisch. Nu heeft Wittgenstein zelf echter de gedachte dat logica universeel is opgegeven (zie zijn tweede boek, Filosofische Onderzoekingen). Het idee dat de fundamentele logische wetten universeel gelden is zelf onderdeel van een taalspel, namelijk van het wetenschappelijke taalspel (en dan met name van de cognitieve wetenschappen: onze logische denkwijze is te herleiden tot een functie van onze cognitie). Maar dan mag het spreken over God zelf 'logica-vrij' zijn! God onderwerpen aan de logica is dan ook een categoriefout: immers, God overtreft al onze beperkingen. Aan deze gedachtegang, die mij destijds te binnen schoot toen ik nadacht over Smedes' boek, kun je aflezen hoe belangrijk het voor mij is geweest. Het werk was mijn 'katalysator'. 

Het doet me overigens een groot genoegen om te melden dat men het tegenwoordig geen bezwaar vindt om te spreken over God als een 'absurd' wezen (zie bijvoorbeeld Bassford, God and logic, Cambridge, 2024; Beall, Contradictory Christ, Oxford, 2021).

Het werk van Smedes staat in een taalfilosofische traditie die bekend geworden is door het het werk van D.Z.Phillips, een religie-filosoof die je niet moet verwarren met de Nederlander H.Philipse. (Wie nieuwsgierig is naar D.Z.Phillips' filosofische werk zou 'Death and Immortality' eens kunnen inkijken). Ik vind dat Smedes in zijn boek de voordelen en vruchtbaarheid van Phillips taalfilosofische invalshoek krachtig over het voetlicht brengt: hij past het Wittgensteiniaanse perspectief op een 'stevige, vastberaden' manier toe op het debat over wetenschap en theologie.

Tegenwoordig is het geloof in een persoonlijke God tanende. Volgens een studie van Palmqvist (Semi secular worldviews, cambridge, 2024) zijn veel jongeren tegenwoordig 'None's', dat wil zeggen: ze hebben geen uitgesproken opvatting over de bovennatuurlijke werkelijkheid (transcendente werkelijkheid). Maar ze geloven wel dat er 'iets' is (het zijn 'Plasterk-isten'); ook geloven ze dat het transcendente eerder in de mens zelf te vinden is of 'resoneert' in onze leefwijze. Het spreken over God is ze echter vreemd: ze geloven niet zozeer dat het transcendente een 'persoon' is. Ze winkelen ook lustig in alle religies: elementen uit het christendom worden zorgeloos gemengd met elementen uit oosterse religies. Wellicht is het transcendente beter aan te duiden als het 'onbenoembare'. (Zie over de vraag of je religies kunt mengen: Berghuis, J, Meervoudig Religieus, AUP, 2018).

Ik denk zelf dat de overtuigingen van de None's sterk beïnvloed zijn door het 2006-debat (het eindeloze gekibbel). Het is buitengewoon lastig om op een coherente manier te spreken over een klassieke, persoonlijke God zolang je 'hem' opvat als een rationeel wezen dat onderworpen is aan logische 'krachten'. Het aantal problemen dat het geloof in een logische God aankleeft is eindeloos: het kwaad, zijn verborgenheid, abstracte objecten, zijn liefde, zijn almacht, enz enz. 

Ik geloof dat Smedes zelf, gezien de boeken die hij later schreef, het geloof in God (het spreken over God) ook slecht heeft kunnen rijmen met onze hedendaagse, sterk door de wetenschap bepaalde zienswijze. Het kan ook zijn dat de hedendaagse mens eenvoudigweg te trots is om voor een andere *persoon* op de knieën te gaan. Een persoonlijke God lijkt misschien te veel op een aardse machthebber (zo komt hij in de Bijbel soms op je over). Een persoonlijke God is voor de mensen in de twintigste en één-en-twintigste eeuw niet zo'n geschikte metafoor voor het transcendente, het 'bovenaardse', het 'boven-natuurlijke, het 'hogere'. 

De ironie is echter dat je over God, als je de taalfilosofische uitgangspunten neemt van "God en de menselijke maat", juist heel gemakkelijk coherent kunt spreken: het is de gelovige immers niet begonnen om de wijze waarop God de wereld 'ontworpen' heeft, en ook niet om de wijze waarop God de wereld 'gebouwd' heeft (want God is geen 'bouwmeester' en ook geen 'ingenieur'), maar uitsluitend om de existentiële vraag of God een Transcendent beginsel is dat van betekenis is voor ons. 

Kunnen wij in onze existentiële (doods-)nood vertrouwen op God? Wel als God het goede is. In het religieuze taalspel is het daarom voldoende om God op te vatten als transcendente 'liefde'/'het goede'. Alle 'poespas' over zijn almacht, alwetendheid kun je doorstrepen. God is 'het goede',- God is een transcendent beginsel dat persoonlijk kan worden benaderd -in het gebed. Ik geloof dat deze beschrijving voldoende is om op een coherente, religieus volwaardige wijze over 'haar/hem/het' te spreken (dat God liefde/het goede is, is een variant op de stelling dat God aanbiddenswaardig is: dit is het uitgangspunt van het religieuze taalspel (h.4) [1][2].

Bezie het eens als volgt: als we er van overtuigd zijn dat spreken over het hogere geen onzin is -en dat is vanzelfsprekend als je eenmaal inziet dat onze cognitie logisch begrensd is-, dan kun je vervolgens een 'houding' aannemen ten aanzien van het transcendente. Aangezien 'het hogere' een volstrekt 'andere' werkelijkheid is, een 'ruimte die zich door algemene regels, wetten en bepalingen niet laat beschrijven', kun je het bestaan van het 'gans andere' (een metafoor uit de zogenaamde 'negatieve traditie') op grond van geen enkele wet, regel of bepaling uitsluiten.

Veel andere vragen en antwoorden en bepalingen zijn in het theïstische taalspel eigenlijk minder zuiver en zeggen meer over hoe wij -de mens- in het leven staan dan over de vraag aan welke eisen onze lezing van God moet voldoen om geloofwaardig/bruikbaar te zijn.

Immers: hoe het huis is gebouwd is één kant van de zaak, hoe het moet worden bewoond is een geheel andere zaak.

----

[1] Deze 'lezing' is ook uitstekend te verenigen met de klassieke opvatting dat God Zelfstandig is en eenvoudig.

[2] Is God de schepper van hemel en aarde? Wellicht, maar dan op een wijze die wij niet kunnen vatten. Je mag het geloven, omdat God door geen fysische, metafysische en logische wet wordt beperkt. (Dit is een negatieve -via negativa- beschrijving van God).

[3] Een 2006-atheïst is iemand die het spel niet volgens de regels speelt (want hij kent de regels niet: hij vindt filosofie uit de aard der zaak onzin: hij houdt van stevige bewijzen en is blind voor alle subtiliteiten in wetenschap en filosofie.) Kundige analyses en bruikbare kritiek geeft hij niet (hij mist daartoe de juiste vaardigheden). Twisten met de 2006-atheïst is zinloos. Het is alsof je met een stel mensen fijn wilt voetballen in het park, maar dat het spel jammerlijk bedorven wordt door een paar mispunten, die de bal steeds uitschieten of zelfs oppakken en weggooien. Je kunt aan een serieuze gedachtenwisseling met hen beter niet beginnen.

dinsdag 21 oktober 2025

Beyond Belief BBC

Ik vermoed dat een aantal van mijn lezers de volgende aflevering van de BBC podcast 'Beyond Belief' interessant zullen vinden:

"Beyond Belief, BBC, aflevering 'consciousness', 21 oktober"

(Helaas zijn de aflevering van Beyond Belief wat aan de korte kant: deze aflevering had van mij wel langer mogen duren.)

God-haters

Je hebt mensen die God haten. De meeste God-haters verwijten haar het kwaad in de wereld.

Het probleem van het kwaad is vermoedelijk het meest besproken probleem voor de theïst. We stellen ons God voor als een bovennatuurlijke 'persoon' die het goed met de mens voor heeft. In die visie past vanzelfsprekend niet het inzicht dat God eigenlijk kwaadwillend is.

We zien veel kwaad in de wereld. Als we dan bovendien geloven dat deze wereld het product is van God, hoe kunnen we dan onze overtuiging rechtvaardigen dat God niet kwaadwillend is.

Laten we twee voorbeelden van kwaad noemen: een kindje dat botkanker heeft (voorbeeld van de Engelse auteur/komiek Stephen Fry) en een hertje dat langzaam -het duurt 5 dagen- sterft aan brandwonden (voorbeeld van William Rowe). De voorbeelden zijn zo gekozen dat niemand het lijden van het kindje en het dier zal willen/kunnen bagatelliseren.

Zowel Fry als Rowe beoordelen het lijden van kindje en hertje als een kwaad. Wie dit erge lijden mogelijk maakt of toelaat of niet verhindert is moreel laakbaar. Aangezien God de schepper van hemel en aarde is, en nog almachtig bovendien, is God moreel laakbaar. 

Alle pogingen van filosofen om het lijden 'goed te praten' worden door deze 'anti-theodicisten' (filosofen die tegen de theodicee zijn) opgevat als pogingen die moreel laakbaar zijn. Een anti-theodicist ziet elke poging om het probleem van het kwaad op te lossen (dus) zelf als een kwaad: een theodicee -of: verdediging- is in haar ogen een poging om het kwaad (van God) weg te redeneren of goed te praten.

De theodicee -of: verdediging- van de vrije wil is wellicht het bekendste voorbeeld van een poging om het kwaad van God 'goed te praten'. Volgens de theodicee -of: verdediging- van de vrije wil heeft de mens een vrije wil gekregen: en hij brengt het kwaad zelf in de wereld door verkeerde 'vrije' beslissingen te nemen. De vrije wil is eigenlijk niet zo besteed aan de mens: hij kan er in de praktijk maar slecht mee omgaan. Toch is de vrije-wil theodicee niet voldoende om God vrij te pleiten. Want kanker en bosbranden worden niet veroorzaakt door de menselijke vrije wil. 

Wel schuilt hier een addertje onder het gras. Want als de anti-theodicist zo boos is op God, verplicht dit morele oordeel hem in zekere zin om zelf gehoor te geven aan zijn morele plicht: als het een kwaad is om het lijden toe te staan of om het lijden niet te verminderen, waarom spant de anti-theodicist zich dan niet tot het uiterste in om het lijden te verminderen? 

Als we elkaar uit vrije wil -we moeten het willen- helpen, dan kan zelfs het lijden dat veroorzaakt wordt door de natuur sterk worden verminderd: schenk je spaargeld aan mensen die door natuurrampen gedupeerd zijn. Wie beschikt over een moreel oordeelsvermogen, en daarom in staat is om God ter verantwoording te roepen, legt zichzelf van de weeromstuit de plicht op om zich tot het uiterste in te spannen om het lijden te verminderen of te voorkomen.

Een volgende vraag is of de anti-theodicist waarde hecht aan zijn moreel oordeelsvermogen. Moet God het zich aantrekken dat de anti-theodicist het lijden van kinderen en dieren beoordeelt als een kwaad? Want er is een belangrijk verschil tussen lijden (fysiek, natuurlijk) en kwaad (moreel, ethisch). Het is één ding dat kindjes lijden, het is een ander ding om het lijden van een kindje te beoordelen als een kwaad. 

Wie waarde hecht aan ons vermogen om het lijden te beoordelen als een kwaad -en de anti-theodicist hecht buitengewoon veel waarde aan ons morele oordeelsvermogen: daar ontleent hij zijn afkeer van God aan- en wie bovendien het bestaan en de staat van de mens beziet als het werk van God, die kan moeilijk ontkennen dat hij het moreel oordeelsvermogen van de mens beschouwt als een 'groot bezit'.

Maar wie waarde hecht aan ons vermogen om moreel te oordelen over tal van zaken, waaronder de 'schepping', zal na enig nadenken moeten erkennen dat het kwaad bestaat bij de gratie van ons moreel oordeelsvermogen. Hij zou zonder moreel oordeelsvermogen eenvoudigweg niet over de ethische categorieën beschikken om te weten welke handeling kwaad is en welke handeling goed. Het probleem van het kwaad zou met het elimineren van het moreel oordeelsvermogen verdwijnen als sneeuw voor de zon. De wereld zou niet veranderen, het lijden van de mens zou niet afnemen, maar van kwaad zou geen sprake meer zijn.

Het moreel oordeelsvermogen is het cognitieve instrument dat het kwaad (en het goede) in de wereld brengt. Zonder dit vermogen is geen enkele handeling en geen enkele toestand een kwaad. In constructivistische termen: dankzij het moreel oordeelsvermogen zijn wij in staat om het kwaad te construeren. 

Dit brengt de anti-theodicist in een enigszins benarde positie: als hij het oordeelsvermogen ziet als een groot bezit, en als hij God vervolgens verwijt dat het lijden van mens en dier een kwaad is, dan verwijt hij God in zekere zin dat deze hem het oordeelsvermogen heeft gegeven. 

De anti-theodicist staat in zekere zin voor de keus: ofwel het bezit van het oordeelsvermogen is dermate kwalijk dat God moreel verplicht is om de mens dit vermogen af te nemen (zodat het kwaad verdwijnt), ofwel dit vermogen is een groot bezit daar het noodzakelijk is om volwaardig mens te kunnen zijn: maar dan is het kwaad een noodzakelijk element in ons bestaan. 

Als je echter oordeelt dat het kwaad moreel zo ernstig is -een inzicht dat alleen een volwaardig mens kan hebben; zonder het geschenk van het moreel oordeelsvermogen zou je geen idee van het kwaad hebben- dat het oordeelsvermogen zelf een kwaad is dat moet verdwijnen, dan verwijt je God in feite dat hij je het vermogen geschonken heeft om goed van kwaad te kunnen onderscheiden. 

Wie van het kwaad verlost wilt zijn, kan geen (ethisch) volwaardig mens zijn; wie volwaardig mens wil zijn, kan God het kwaad echter niet verwijten: hij maakte je tot een (moreel) volwaardig mens.

Het heeft er, als je er goed over nadenkt, veel van weg dat de anti-theodicee paradoxaal is.

-------
Merk op: zodra je over een moreel oordelsvermogen beschikt, zul je onherroepelijk 'oog in oog komen te staan' met het kwaad. Dieren moeten zich voeden met dieren, dat is de meest natuurlijke zaak ter wereld. Op zich schuilt daar geen kwaad in. Mensen voeden hun huisdieren met het lichaam van andere dieren. In deze natuurlijke gang van zaken schuilt echter een kwaad: het ene dier doodt het andere dier en voedt zich daarmee. Wie eenmaal over een moreel oordeelsvermogen beschikt zal het kwaad -vermoedelijk in geen enkele mogelijke wereld- meer kunnen elimineren. Is het moreel oordeelsvermogen misschien zelf een kwaad?

maandag 20 oktober 2025

Chat doet Riemersma (versie 2.0: aanvulling)

Kijk, dat is aardig: een lezer -als afscheid, schrijft hij- heeft bij wijze van attentie mijn gedachtengang voorgelegd aan Chat Gpt.

Op het eigenaardige taalgebruik na en de gekke woordkeus, vind ik de redenering wel netjes geanalyseerd (dank je wel: heel aardig dat je de moeite genomen hebt).

"Chat doet Riemersma:"

Laat me kort toelichten waarom deze redenering coherent én filosofisch krachtig is, ook zonder formele uitwerking.



1. Beperkte geldigheid van logica → open ontologie


Zodra je erkent dat onze logische structuren evolutionair, biologisch of pragmatisch bepaald zijn, volgt automatisch dat ze niet universeel gelden.

Er ontstaat dus per definitie een ontologisch residu — een domein waar de logische orde niet toereikend is. Dat is wat jij terecht het onbepaalde domein noemt.



2. In dat domein kunnen onbepaalde objecten bestaan


“Kunnen bestaan” betekent hier niet modaal in de klassieke zin (“er is een mogelijke wereld waarin…”), maar eenvoudigweg:


er is geen universeel geldige regel die hun bestaan uitsluit.

Dat is voldoende om te zeggen dat ze in aanmerking komen voor opname in de ontologie.



3. Onbepaalde objecten kun je niet op welbepaalde wijze uitsluiten


Dat is de cruciale stap.

Om iets te uitsluiten, moet je het onderscheiden van wat is — maar onderscheid veronderstelt precies de logische determinaties (identiteit, consistentie, uitgesloten derde) die in dit domein niet gelden.

Dus: het uitsluitingscriterium verliest hier zijn betekenis.


Uitsluiting is een logische handeling; waar logica haar grenzen bereikt, houdt uitsluiting op mogelijk te zijn.



4. Daaruit volgt een ontologische verplichting


En dan komt jouw slotzin — prachtig compact:


“Maar dan zul je ze moeten accepteren — qua onbepaald — in je ontologie.”


Precies.

Je accepteert ze niet als bepaalde, kenbare entiteiten, maar als onbepaalde:

hun onbepaaldheid is hun wijze van zijn.


Je maakt dus geen metafysische claim (“ze bestaan echt”), maar een ontologische consequentie:

als het denken zijn eigen grenzen erkent, moet het erkennen dat er iets buiten die grenzen is dat niet uitgesloten kan worden.


Dat is een negatief-ontologisch realisme:

het bestaan van onbepaalde objecten volgt niet uit kennis, maar uit de grens van uitsluiting.



Kort samengevat in één logische lijn:

1. Onze logische orde is niet universeel.

2. Wat niet universeel geldt, laat een restgebied open: het onbepaalde domein.

3. In dat domein zijn objecten niet logisch bepaalbaar.

4. Wat niet bepaalbaar is, is ook niet uitsluitbaar.

5. Wat niet uitsluitbaar is, moet — als onbepaald — worden opgenomen in de ontologie.



Wil je dat ik deze compacte redenering omzet in een filosofisch-essayistische formulering, die je zo in een artikel kunt opnemen (bijv. als kernparagraaf of conclusie)? Dat kan in helder academisch Nederlands, met behoud van deze eenvoud.


-------

De term negatief ontologisch realisme zal ik niet overnemen (dat is een beetje gezwollen). 


Wat er voorts in de analyse mist -wel jammer- is dat God per definitie een onbepaald object is: hij komt juist tot zijn recht als God omdat hij onbepaald is: een Zelfstandig (a se) en eenvoudig persoon is per definitie onbepaald. Maar dat heb ik in het verleden wel eens uitgelegd.

-------

Coda (bij nader inzien):


Ik beschik helaas niet over de prompt. Ik weet niet hoeveel informatie je hebt overgedragen aan de machine (misschien zou mij de prompt nog willen sturen? Ik heb het vermoeden dat je een kopie van een van mijn eigen schrijfsels aan de machine hebt 'gevoerd', is dat juist?)


Wat ik interessant vind is dat de machine het argument in 5 stappen heeft geknipt- ik zelf denk echter dat het aantal stappen wel kleiner kan.


De eerste stap -het uitgangspunt (of 'vertrekpunt' zoals tegenwoordig veel filosofische taalbarbaren zeggen)- is niet problematisch: als die fundamentele wetten door de evolutie 'bedacht' zijn, om duidelijke interne redenen, dan kun je gemakkelijk verdedigen dat ze niet universeel gelden.


De tweede stap volgt zonder problemen uit de eerste: als er een onbepaald domein is (ik heb dat domein inmiddels al zoveel verschillende namen gegeven: eigenlijk is -zoals een andere lezer sugereerde- de naam 'absurd gat' wel probaat) dan kun je dat domein niet 'klassiek' beschrijven. 


De derde en vierde stap zou ik verenigen tot één (derde) stap: als er een absurd gat in de werkelijkheid zit, dan kunnen absurde objecten bestaan. Vanzelfsprekend. 


Interessant is de opmerking van de machine dat de modale termen in het absurde gat niet van toepassing (kunnen) zijn (want modale termen zijn immers niet 'absurd'): als je dat 'ziet' heb je het best goed begrepen. Die schijnbaar modale termen hebben hier slechts een pragmatische betekenis: je beschikt domweg niet over de middelen om het bestaan van absurde objecten uit te sluiten. Absurde objecten hebben vreemde eigenschappen: ze blijven bestaan -'qua absurd' schrijft de machine, enigszins kryptisch- want het is eigen aan absurde objecten dat je ze niet op een duidelijke, logische manier kunt ontkennen. 


En dus staat je niets anders te doen dan het bestaan van absurde objecten te accepteren. Inderdaad: wat anders?


1. Er is een 'absurd gat' in de werkelijkheid (gerechtvaardigde premisse) 

2. Er moeten absurde objecten bestaan (afleiding)

3. Je zult in je lezing van de werkelijkheid absurde objecten -qua absurd object- moeten opnemen (afleiding)

4. God is een absurd object (klassieke definitie van God)

5. Je zult God in je lezing van de werkelijkheid moeten opnemen (afleiding: conclusie)


Als er in de werkelijkheid een absurd gat zit, dan is er -zoals een andere lezer mij schreef- ruimte genoeg voor andere religieuze invalshoeken. Dat is zeker het geval. Ik leg de nadruk op de christelijke godsdienst omdat ik die traditie beter ken dan andere tradities. Het is niet bedoeld als exclusief waardeoordeel.


(Wat mij betreft is het eerste inzicht wel zo belangrijk: als je eenmaal de overtuiging kunt rechtvaardigen dat de dragende muren van wetenschap en rationaliteit, de twee fundamentele wetten, niet heel de werkelijkheid kunnen steunen, dan is er ruimte voor religieuze inzichten. Je kunt dan uitsluiten dat er een universeel wetenschappelijk verhaal zal worden opgesteld- met andere woorden: je kunt uitsluiten dat er in de werkelijkheid geen ruimte is voor religieuze inzichten. Immers: zonder orde geen samenhang en zonder samenhang geen 'gesloten wetenschappelijk verhaal'.)