dinsdag 21 oktober 2025

God-haters

Je hebt mensen die God haten. De meeste God-haters verwijten haar het kwaad in de wereld.

Het probleem van het kwaad is vermoedelijk het meest besproken probleem voor de theïst. We stellen ons God voor als een bovennatuurlijke 'persoon' die het goed met de mens voor heeft. In die visie past vanzelfsprekend niet het inzicht dat God eigenlijk kwaadwillend is.

We zien veel kwaad in de wereld. Als we dan bovendien geloven dat deze wereld het product is van God, hoe kunnen we dan onze overtuiging rechtvaardigen dat God niet kwaadwillend is.

Laten we twee voorbeelden van kwaad noemen: een kindje dat botkanker heeft (voorbeeld van de Engelse auteur/komiek Stephen Fry) en een hertje dat langzaam -het duurt 5 dagen- sterft aan brandwonden (voorbeeld van William Rowe). De voorbeelden zijn zo gekozen dat niemand het lijden van het kindje en het dier zal willen/kunnen bagatelliseren.

Zowel Fry als Rowe beoordelen het lijden van kindje en hertje als een kwaad. Wie dit erge lijden mogelijk maakt of toelaat of niet verhindert is moreel laakbaar. Aangezien God de schepper van hemel en aarde is, en nog almachtig bovendien, is God moreel laakbaar. 

Alle pogingen van filosofen om het lijden 'goed te praten' worden door deze 'anti-theodicisten' (filosofen die tegen de theodicee zijn) opgevat als pogingen die moreel laakbaar zijn. Een anti-theodicist ziet elke poging om het probleem van het kwaad op te lossen (dus) zelf als een kwaad: een theodicee -of: verdediging- is in haar ogen een poging om het kwaad (van God) weg te redeneren of goed te praten.

De theodicee -of: verdediging- van de vrije wil is wellicht het bekendste voorbeeld van een poging om het kwaad van God 'goed te praten'. Volgens de theodicee -of: verdediging- van de vrije wil heeft de mens een vrije wil gekregen: en hij brengt het kwaad zelf in de wereld door verkeerde 'vrije' beslissingen te nemen. De vrije wil is eigenlijk niet zo besteed aan de mens: hij kan er in de praktijk maar slecht mee omgaan. Toch is de vrije-wil theodicee niet voldoende om God vrij te pleiten. Want kanker en bosbranden worden niet veroorzaakt door de menselijke vrije wil. 

Wel schuilt hier een addertje onder het gras. Want als de anti-theodicist zo boos is op God, verplicht dit morele oordeel hem in zekere zin om zelf gehoor te geven aan zijn morele plicht: als het een kwaad is om het lijden toe te staan of om het lijden niet te verminderen, waarom spant de anti-theodicist zich dan niet tot het uiterste in om het lijden te verminderen? 

Als we elkaar uit vrije wil -we moeten het willen- helpen, dan kan zelfs het lijden dat veroorzaakt wordt door de natuur sterk worden verminderd: schenk je spaargeld aan mensen die door natuurrampen gedupeerd zijn. Wie beschikt over een moreel oordeelsvermogen, en daarom in staat is om God ter verantwoording te roepen, legt zichzelf van de weeromstuit de plicht op om zich tot het uiterste in te spannen om het lijden te verminderen of te voorkomen.

Een volgende vraag is of de anti-theodicist waarde hecht aan zijn moreel oordeelsvermogen. Moet God het zich aantrekken dat de anti-theodicist het lijden van kinderen en dieren beoordeelt als een kwaad? Want er is een belangrijk verschil tussen lijden (fysiek, natuurlijk) en kwaad (moreel, ethisch). Het is één ding dat kindjes lijden, het is een ander ding om het lijden van een kindje te beoordelen als een kwaad. 

Wie waarde hecht aan ons vermogen om het lijden te beoordelen als een kwaad -en de anti-theodicist hecht buitengewoon veel waarde aan ons morele oordeelsvermogen: daar ontleent hij zijn afkeer van God aan- en wie bovendien het bestaan en de staat van de mens beziet als het werk van God, die kan moeilijk ontkennen dat hij het moreel oordeelsvermogen van de mens beschouwt als een 'groot bezit'.

Maar wie waarde hecht aan ons vermogen om moreel te oordelen over tal van zaken, waaronder de 'schepping', zal na enig nadenken moeten erkennen dat het kwaad bestaat bij de gratie van ons moreel oordeelsvermogen. Hij zou zonder moreel oordeelsvermogen eenvoudigweg niet over de ethische categorieën beschikken om te weten welke handeling kwaad is en welke handeling goed. Het probleem van het kwaad zou met het elimineren van het moreel oordeelsvermogen verdwijnen als sneeuw voor de zon. De wereld zou niet veranderen, het lijden van de mens zou niet afnemen, maar van kwaad zou geen sprake meer zijn.

Het moreel oordeelsvermogen is het cognitieve instrument dat het kwaad (en het goede) in de wereld brengt. Zonder dit vermogen is geen enkele handeling en geen enkele toestand een kwaad. In constructivistische termen: dankzij het moreel oordeelsvermogen zijn wij in staat om het kwaad te construeren. 

Dit brengt de anti-theodicist in een enigszins benarde positie: als hij het oordeelsvermogen ziet als een groot bezit, en als hij God vervolgens verwijt dat het lijden van mens en dier een kwaad is, dan verwijt hij God in zekere zin dat deze hem het oordeelsvermogen heeft gegeven. 

De anti-theodicist staat in zekere zin voor de keus: ofwel het bezit van het oordeelsvermogen is dermate kwalijk dat God moreel verplicht is om de mens dit vermogen af te nemen (zodat het kwaad verdwijnt), ofwel dit vermogen is een groot bezit daar het noodzakelijk is om volwaardig mens te kunnen zijn: maar dan is het kwaad een noodzakelijk element in ons bestaan. 

Als je echter oordeelt dat het kwaad moreel zo ernstig is -een inzicht dat alleen een volwaardig mens kan hebben; zonder het geschenk van het moreel oordeelsvermogen zou je geen idee van het kwaad hebben- dat het oordeelsvermogen zelf een kwaad is dat moet verdwijnen, dan verwijt je God in feite dat hij je het vermogen geschonken heeft om goed van kwaad te kunnen onderscheiden. 

Wie van het kwaad verlost wilt zijn, kan geen (ethisch) volwaardig mens zijn; wie volwaardig mens wil zijn, kan God het kwaad echter niet verwijten: hij maakte je tot een (moreel) volwaardig mens.

Het heeft er, als je er goed over nadenkt, veel van weg dat de anti-theodicee paradoxaal is.

-------
Merk op: zodra je over een moreel oordelsvermogen beschikt, zul je onherroepelijk 'oog in oog komen te staan' met het kwaad. Dieren moeten zich voeden met dieren, dat is de meest natuurlijke zaak ter wereld. Op zich schuilt daar geen kwaad in. Mensen voeden hun huisdieren met het lichaam van andere dieren. In deze natuurlijke gang van zaken schuilt echter een kwaad: het ene dier doodt het andere dier en voedt zich daarmee. Wie eenmaal over een moreel oordeelsvermogen beschikt zal het kwaad -vermoedelijk in geen enkele mogelijke wereld- meer kunnen elimineren. Is het moreel oordeelsvermogen misschien zelf een kwaad?

Geen opmerkingen: