In een logische rekening (=calculus) komen nogal wat logische wetten en afleidingsregels voor.
Zo heb je de befaamde wetten van de Morgan:
¬(p of q) equivalent met ¬p & ¬q
¬(p & q) equivalent met ¬p of ¬q
(tot mijn schande moet ik bekennen dat ik alle logische wetten gemakkelijk door elkaar haal: als ik een som uitreken moet ik steeds even mijn geheugen opfrissen)
Van al deze wetten worden er twee beschouwd als 'basis-wetten': deze logische wetten zijn -welbekend- de wet van het uitgesloten derde en de wet van non-contradictie.
Het onderscheid tussen de basiswetten en de overige wetten is geen logisch onderscheid: in een calculus zijn alle 'wetten' gelijk aan elkaar: ze krijgen allemaal één en dezelfde 'waarde' (validatie). Op zich is dat typisch. Het onderscheid tussen de basiswetten en de andere formele wetten is 'extra-logisch'.
Kant, Frege en Wittgenstein1 meenden dat de logische wetten konden worden toegepast op elk willekeurig onderwerp: de logische wetten gelden 'universeel' (ze gelden algemeen: het zijn de meest algemene wetten waar we over beschikken; in het Engels noemen filosofen van de logica deze eigenschap: generality).
Tegenwoordig trekken filosofen (van de logica) de generality van de logische wetten in twijfel. Ze hebben daar goede argumenten voor. Ze vinden dat logica in een natuurlijke wereld geen andere status kan hebben dan alle overige wetenschappen (logica is geen 'exceptionele' wetenschap). Nu hebben ze misschien gelijk als het gaat om de formele wetten, maar niet als het gaat om de basiswetten.
Waarom niet? Wel, de basiswetten zijn 'operationeel significant': het zijn wetten die garanderen dat een dier onmiddellijk een bepaalde (noodzakelijke) handeling kan uitvoeren. Het zijn geen wetten die iets zeggen over de inrichting van de buitenwereld, maar het zijn wetten die iets zeggen over het functioneren van de logische denker.
Wie succesrijk in de wereld wil manoeuvreren moet zich afwisselend richten op aspecten buiten het eigen lichaam en op aspecten van het eigen lichaam.
Je ziet deze wisselwerking uitstekend aan de bouw van ééncellige, mobiele dieren. Eukaryoten beschikken over eiwitten in de celwand waarmee ze de aanwezigheid van gunstige en schadelijke stoffen kunnen detecteren. Als ze een gunstige stof opmerken, dan blijven ze vooruit zwemmen (het is feest: we komen!); als ze een schadelijke stof opmerken, dan gaan ze achteruit zwemmen (stront aan de knikker: weg van hier!).
De eiwitten in de celwand, die fungeren als zintuigen, hebben een logische werking: als de concentratie van een schadelijke stof de drempelwaarde overtreft, dan pas reageert het dier. Het is de toepassing van één van de basiswetten, de wet van het uitgesloten derde. De drempelwaarde wordt wel of niet overschreden (er is wel of geen schadelijke stof).
Vanzelfsprekend is deze logische weergave van de werkelijkheid niet in overeenstemming met de werkelijkheid zelf. De oplossing van een stof in water kan traploos sterker of zwakker zijn, de concentratie varieert van sterk verdund tot nauwelijks verdund. De waarheid is 'grijs'. De eukaryoot echter 'ziet' de stof als wel aanwezig óf niet aanwezig. Dat is een zwart/wit interpretatie van de grijze werkelijkheid.
Een lichaam kan echter niet 'grijs' handelen: een eukaryoot kan niet 32% achteruit zwemmen en 68% vooruit zwemmen. De bediening van het lichaam vereist dat je in alle gevallen -en dat is een treffend voorbeeld van 'generality'- ofwel/ofniet handelt. Uitzonderingen zijn niet toegestaan.
Ziedaar de evolutionaire functie van de logische basiswetten: ze zijn operationeel significant en dat verklaart waarom wij deze wetten algemeen en apriori gebruiken. Wie niet logisch denkt kan zijn lichaam niet met de nodige voortvarendheid bedienen.
Coda 1: aangezien God geen lichaam heeft, hoeven we van God niet te eisen dat hij zich houdt aan de logische basiswetten; God is grijs en niet zwart/wit.
Coda 2: aangezien de werkelijkheid geen handelend lichaam is, is het een fout om de werkelijkheid op te vatten als een 'lichaam dat logisch moet worden geordend': de werkelijkheid is grijs, wij beschrijven haar in onze 'verhalen' (theorieën) echter als zwart/wit (want alleen 'in' onze zwart/wit-verhalen kunnen wij handelen) [dit is vrij naar J.Slauerhoff: alleen in mijn gedichten kan ik wonen].
Coda 3: als God grijs is en als de werkelijkheid grijs is, dan is het bestaan van een God die onbelemmerd kan handelen niet onmogelijk (hij wordt zelfs niet beperkt door de logische basis-wetten: maar dan kun je een wereld scheppen uit het niets!)
Code 4: aangezien je het bestaan van 'mogelijke dingen' alleen kunt uitsluiten met de 'generale' basiswetten, kun je het bestaan van 'grijze dingen' niet uitsluiten (want de basis-wetten gelden niet voor grijze dingen)- slotsom: je moet alle grijze dingen, dat wil zeggen alle dingen die zich niet precies logisch laten ordenen, opnemen in je ontologie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten