De twee klassieke logische wetten
Alhoewel psychologen en filosofen overtuigend hebben laten zien dat 'gewone mensen' slecht zijn in logisch redeneren, neemt dit niet weg dat zij schendingen van de twee klassieke hoofdwetten onmiddellijk herkennen. De twee hoofdwetten zijn sterk bepalend voor onze denkwijze.
Je kunt zelf de proef op de som nemen: vraag iemand of hij wil zitten én staan, stilstaan én doorlopen en hij zal niet begrijpen wat je bedoelt. Niemand zal denken dat de paus wel én niet leeft en geen jury zal uitspreken dat een persoon schuldig noch onschuldig is. Zelfs de jongste bediende in een restaurant zal begrijpen dat het onmogelijk is om wel én niet te betalen of om wel noch niet te betalen.
Waarom vinden we de waarheid van deze twee klassieke logische wetten vanzelfsprekend, terwijl alle andere logische wetten en regels uit de logica eigenlijk alleen begrepen worden door mensen die logica hebben gestudeerd. Het idee dat een implicatie wáár is als het antecedent onwaar & het consequent waar is, is ons bijvoorbeeld niet van nature duidelijk. Mensen zijn geen geboren logici -logica moet je leren. Maar het begrip van de twee klassieke hoofdwetten lijkt ons te zijn komen aanwaaien.
Aangezien de geldigheid van deze twee logische wetten voor ons zo vanzelfsprekend is en aangezien deze twee wetten onmisbaar zijn voor ons, rijst het vermoeden dat deze klassieke hoofdwetten van de logica een natuurlijke functie hebben. Immers, de natuur zal ze toch niet voor niets een prominente plaats gegeven hebben in ons verstand? De verleiding om naar een zogenaamde 'natuurlijke verklaring' voor de logische wetten te zoeken is daarom groot.
Een goede natuurlijke verklaring van de twee logische hoofdwetten zal in ieder geval moeten voldoen aan de volgende eisen: (1) we moeten het apriori karakter van de twee wetten verklaren en (2) we moeten uitleggen waarom deze wetten belangrijker zijn dan alle overige logische wetten.
Het 'apriori karakter' van de logische wetten verwijst naar een hoogst opmerkelijke eigenschap, namelijk dat iedereen gelooft dat deze wetten geldig zijn zonder dat we hier onderzoek naar hoeven doen. Alle mensen zijn er steevast van overtuigd dat niemand eigenschap x wel én niet kan hebben. Ook zijn alle mensen er steevast van overtuigd dat niets eigenschap x wel noch niet kan hebben. We hoeven hier verder geen onderzoek naar te doen: we weten het 'gewoon'. We zullen dan ook nooit twijfelen aan de waarheid van deze logische wetten.
De functie van het verstand
Om te achterhalen wat de natuurlijke functie van de logische wetten is, zullen we eerst moeten zeggen wat de natuurlijke functie is van 'de mens'. Zo kunnen we bijvoorbeeld ook pas iets zeggen over de functie van de tong als we weten hoe het lichaam functioneert. De hypothese dat de tong een sociale of seksuele functie heeft is minder sterk dan de hypothese dat de tong een instrument is om de kwaliteit van voedsel te onderzoeken.
Aangezien 'de mens' uit allerlei verschillende delen, weefsels en vermogens bestaat is het niet eenvoudig om te zeggen wat de natuurlijke functie is van de mens. Mensen kunnen bijvoorbeeld dansen, zingen, vechten, paren en eten. Hieruit zou je kunnen afleiden dat de mens een 'veelvormig' dier is dat meerdere functies heeft. Je kunt al deze functies echter herleiden tot één functie: de mens is een dier dat doelgericht moet handelen, opdat hij lang genoeg over de aarde mag dwalen om nakomelingen te verwekken. Wie 'door' deze evolutionaire hypothese -een hypothese is een 'zienswijze'- naar de mens kijkt ziet hoe de verschillende delen, weefsels en vermogens elkaar aanvullen en versterken. De delen en weefsels in het lichaam werken bij het opvoeren van onze vermogens hecht met elkaar samen. Het lichaam is zodoende een fijne machine dat de mens in staat stelt om uiteenlopende taken te verrichten zoals borduren, opereren, musiceren en hout hakken.
Hoe zit het echter met ons verstand? Het lichaam is zonder twijfel een product van de evolutie: wij zijn van top tot teen uitgerust om ons te handhaven, we kunnen evengoed als elk ander dier vluchten, vechten, vreten en vrijen. Maar ons verstand lijkt minder sterk geregeerd te worden door de natuur. Het verstand stelt ons in staat om te dagdromen, te schaken, te schilderen, te schrijven en wetenschap te bedrijven. Het verstand maakt van de ene mens een creatief wonder, van de andere mens een wetenschappelijk of wiskundig genie en van weer een ander mens een diep-religieuze ziel. Ook kan het verstand gezien worden als een 'waarheid-machine'. Het verstand met zijn ongekend sterke denkwijze voert ons 'op vleugels van waarheid' voorbij de verste sterren.
De laatste jaren begint echter de overtuiging dat het verstand van de mens eerst en vooral moet worden gezien als een instrument dat bijdraagt aan de doelgerichtheid van onze handelingen post te vatten.
Ons vermogen om te handelen is cruciaal. De mens, evenals alle andere bewegende (motiele) dieren, is sterk afhankelijk van het succes van zijn gedrag. De vraag of hij zich zal kunnen voortplanten wordt bepaald door de vraag of hij doeltreffend kan handelen. Ons voortbestaan is afhankelijk van de samenwerking tussen verstand en brein, arm en been, oog en hand, kortom van de samenwerking tussen alle delen, weefsels en vermogens. De samenwerking tussen onze zintuigen, ledematen, spieren, beenderen en zenuwen bepaalt of onze handelingen succesrijk zijn. Zelfs onze kunstzinnige gedachten zijn bedoeld om het succes van onze handelingen te vergroten. Wie een goed voorstellingsvermogen heeft of in staat is om verhalen te scheppen kan zich bijvoorbeeld de mogelijke uitkomst van zijn handelingen beter voor de geest halen.
Ook het brein is volgens deze lezing een orgaan dat in belangrijke mate bijdraagt aan het succes van onze handelingen [zie o.a. James, Badre, Agil, Friston, enz.]. Het brein is volgens deze visie geen waarheid-instrument dat onder andere de structuur van de werkelijkheid naar waarheid moet beschrijven, maar het is een natuurlijk orgaan dat het lichaam steeds voorziet van goede plannen, inzichten én voldoende energie om de eerstvolgende handeling te voltooien. Het brein kan bijvoorbeeld op grond van eerdere ervaringen 'voorspellen' hoeveel energie we voor ons eerstvolgende handeling nodig hebben. (Terzijde: natuurlijk 'voorspelt' ons brein niet echt wat het lichaam zal doen. Het brein is immers zelf de ontwerper van de inzichten en de plannen die zullen worden uitgevoerd. Het is dan ook weer niet zo'n groot mirakel dat het -op grond van ervaringen uit het verleden- precies de hoeveelheid energie kan afmeten die nodig zal zijn voor de eerstvolgende handeling.)
Alle delen en weefsels zijn zo geplaatst en gevormd dat ze in dienst staan van het handelende lichaam. Brein, lever, nier, bekken, gewrichten, spieren, zenuwen, ledematen en zintuigen vormen één handelende machine met een gesloten ontwerp.
Als we dus willen weten wat de natuurlijke functie is van de logische wetten, dan moeten we aannemen dat ook de twee klassieke logische wetten in dienst staan van het handelende lichaam. Het zou merkwaardig zijn als de twee klassieke hoofdwetten, die onze denkwijze zo sterk bepalen, een functie hebben die niet past bij de hypothese van het 'handelende' lichaam.
Logische wetten zijn waarheid-wetten
Om doeltreffend te handelen moet je de waarheid kennen. Wie altijd in de war is en wie altijd een verkeerd beeld heeft van de wereld, zal beslist niet doeltreffend kunnen handelen. Een jochie dat gelooft dat aanstormende auto's luchtspiegelingen zijn zal geen hoge leeftijd bereiken; wie werkelijk denkt dat spijkers eetbaar zijn zal een gruwelijke, voortijdige dood sterven. Volgens de meest gangbare opvatting zetten nu de twee klassieke wetten ons op het spoor van de waarheid. Als deze aanname klopt zou hiermee de natuurlijke functie van de twee klassieke wetten afdoende verklaard zijn.
Het is echter de vraag of de twee klassieke logische wetten ons op het spoor van de waarheid zetten.
Je kunt gemakkelijk betwisten dat de wet van het uitgesloten derde ons op het spoor van de waarheid zet. Het is niet waar dat wie niet vóór Amerika is tégen Amerika is. Soms ligt de waarheid in het midden. De waarheid is subtiel en laat zich niet altijd vangen in een uitgesproken 'ja' of 'nee'. De wereld zelf is niet 'tweewaardig'. De Nederlandse wiskundige Brouwer stelde daarom een nieuwe logische rekening op, het intuitïonisme, waarin de logicus per geval moet berekenen of de wet van het uitgesloten derde wel geldt.
Ook de wet van non-contradictie is geen wet die ons altijd op het spoor van de waarheid zet. Feit is dat mensen -en groepen mensen- beschikken over verlangens en inzichten die elkaar tegenspreken. Denk aan de vele dilemma's die de mens(heid) plagen. Het is zelfs mogelijk om op correcte wijze een ware tegenstelling af te leiden uit geldige premissen (de vele paradoxen uit de literatuur spreken hier boekdelen). Wie deze paradoxen wil uitsluiten door zich te beroepen op de apriori waarheid van de wet van non-contradictie -paradoxen kunnen per definitie niet waar zijn want de wet van non-contradictie verbiedt deze wetten!- probeert zichzelf aan de haren uit het moeras omhoog te trekken. In onze tijd is het zelfs mogelijk om te rekenen met ware tegenstellingen: logici hebben een rekensysteem opgesteld waarin een uitspraak waar én onwaar kan zijn [Priest, Beall].
Je zou hier tegen in kunnen brengen dat de bezwaren wel erg theoretisch en formeel zijn. In de praktijk zijn de twee klassieke wetten wel erg betrouwbaar. En voor de natuur is dat natuurlijk voldoende geweest om ze in ons verstand te planten en ze te gebruiken als toetsstenen om waarheid van onwaarheid te scheiden. Kijk maar: een doorsnee inspecteur weet dat een verdachte liegt als deze beweert dat hij op de avond van de moord wel én niet in Hotel de Groene Swaen logeerde. De inspecteur denkt dan ogenblikkelijk: hier is de waarheid in het geding!
Maar ja, de inspecteur weet ook dat de waarheid in het geding is als de verdachte beweert dat hij is opgestaan uit de doden; of als de verdachte beweert dat hij kan vliegen; of als de gedachte beweert dat zijn vrouw kinderen baart langs het oor. Om te begrijpen dat de waarheid in het geding is heb je niet persé de klassieke wetten nodig. Bovendien kun je je afvragen of de inspecteur, als hij eens onderzoek moet doen naar een misdaad op een verre planeet, waar het buitenaardse leven een lichaam van allerlei vloeistoffen en gassen heeft, ook zeker weet dat de waarheid in het geding is als de verdachte beweert dat hij die avond op drie plekken tegelijk was? Het feit dat een mens niet op twee plekken tegelijk kan zijn is niet zozeer een logische waarheid als wel een fysieke waarheid.
Alleen als je de klassieke wetten gebruikt als apriori waarheden kun je geloven dat de gehele werkelijkheid logisch geordend is. Je bent dan echter wel uitleg verschuldigd: waarom zou je de logische wetten beschouwen als apriori wetten? Hoe weet jij 'zomaar' dat deze wetten altijd en overal waar zijn?
Apriori waarheid is een merkwaardig concept
Zelfs als iedere filosoof sterk zou geloven dat de logische wetten apriori waarheden zijn -maar dat is niet het geval-, dan nog is het geoorloofd en misschien zelfs noodzakelijk om de waarheid van deze wetten te onderzoeken. Immers, we kunnen wel geloven dat sommige waarheden sterker zijn dan alle andere waarheden, maar dat is op zich geen bewijs voor de waarheid van deze overtuigingen.
Laten we, om te beginnen, duidelijk beschrijven wat het wil zeggen dat de klassieke wetten waar zijn. Neem de wet van non-contradictie:
(1) de wet van non-contradictie is waar als er in onze voorstelling van de werkelijkheid geen contradictie voorkomt (waarbij 'onze voorstelling van de werkelijkheid' een deugdelijke wetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid is)
Het is echter gemakkelijk om in te zien dat (1) geen goed voorbeeld is van een apriori waarheid. Want hoe onze ideale wetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid zal zijn kunnen wij niet apriori weten. Het schijnt dat men omstreeks 1900 van mening was dat de natuurkunde bijna af is. Inmiddels weten de natuurkundigen wel beter. Schijnbaar is apriori over het onderzoek naar de natuur weinig te zeggen. Uitspraken over de werkelijkheid zijn dan ook niet apriori.
Dan moet de wet van non-contradictie wel waar zijn als er iets anders is. Je moet het haast op een wat hoger niveau weten. Je denkt dan eerder aan iets platonisch of goddelijks. Maar de gedachte dat de wetten apriori gelden -dat ze dus sterker zijn dan gewone fysische inzichten- is zeker niet verenigbaar met (1).
(Je kunt hier uit afleiden dat als de wetten inderdaad universeel gelden, je een reden hebt om te geloven dat Plato's opvatting van kennis waar is of dat de christelijke opvatting over de werkelijkheid juist is.)
Thema's
In de hersenen liggen drie stroken achter elkaar; de drie stroken lopen ongeveer van oor tot oor. In de voorste strook liggen de bewegingen die het lichaam kan maken opgeslagen (M1); in de middelste strook liggen de kaarten voor de 'aanraking' (S1); onder deze stroken, in het achterhoofd, liggen dan de kaarten voor alle andere zintuigen (V1, enz). In de laatste strook ligt een gebied waarin de kaarten van M1 en S1, V1 enz met elkaar verbonden worden. Omdat de kaarten voor de zintuigen (S1, V1 enz) en voor beweging (M1) in de derde strook aan elkaar geknoopt zijn kunnen wij meerdere indrukken met elkaar verenigen en gecoördineerde bewegingen maken in de ruimte om ons heen. Om een bal te vangen moeten bijvoorbeeld de indrukken van het oog en van het lichaam nauwkeurig op elkaar worden afgestemd zodat we weten hoe onze arm zich moet bewegen in de ruimte en hoe onze hand zich moeten openen en sluiten en welke houding het lichaam heeft [Schwarzlose, 2021].
De huidige kennis over onze cognitieve machinerie voor het handelen kan men samenvatten in een paar thema's [Schwarzlose 2021, Feldman Barrett 2020]:
1. Het brein representeert de volgende aspecten van onze bewegingen: wat voor soort beweging is het, welke delen van het lichaam moeten we bewegen en hoe staat het lichaam opgesteld in de omgeving.
2. De handelingen in het brein zijn bovenal gericht op het bereiken van een bepaald doel (zoals het bemachtigen van voedsel, ontkomen aan gevaar, de poging om een bepaalde plaats te bereiken- ons leven is van zulke handelingen afhankelijk).
3. Het brein voorspelt steeds elke volgende handeling en gebruikt deze voorspelling om de energie af te meten die de weefsels van het lichaam nodig hebben zodat wij onze doelen kunnen bereiken.
Samenwerking
Het enige wat wij aan deze machinerie hoeven toe te voegen zijn onze plannen en intenties [Agid, 2020]. Als wij over de stoep lopen hebben we voldoende aan de 'automatische piloot', maar zodra we de straat willen oversteken hebben wij daarbij onze volle aandacht nodig. We moeten de passerende auto's en fietsers in de gaten houden en ook het voetgangerslicht aan de overkant van de straat. Met ons bewustzijn wijzen wij dan een concreet doel aan in ruimte en tijd -ik wil oversteken- dat vervolgens wordt uitgevoerd door de vele, complex geordende weefsels in het brein en het lichaam. We wisselen moeiteloos tussen het bewuste en het sub-bewuste (automatische) niveau.
Een factor van betekenis is dat de mens beschikt over een inzichtelijk verstand. Wij kunnen ons doelen voorstellen die ingewikkelder zijn dan de meeste dagelijkse handelingen.
Wie bijvoorbeeld een maaltijd wil bereiden voor zes gasten zal tientallen handelingen moeten uitvoeren om zijn doel te bereiken. We moeten behalve over de lichamelijke vaardigheden ook nog beschikken over de nodige vakkennis. Een goede kok moet weten hoe lang de broccoli op getemperd vuur moet staan, hoeveel boter je nodig hebt om uitjes te fruiten en hoe je de gerechten tegelijkertijd warm en dampend voorzet aan je gasten. Het koken van een maaltijd is een ingewikkelde logistieke operatie. Toch slagen koks er elke avond in om tientallen maaltijden te bereiden.
Ingewikkelde handelingen bestaan uit verschillende hoofd- en deeltaken. Hoe ingewikkelder de taken zijn die we willen verrichten, hoe meer we moeten schakelen tussen bewust en sub-bewust gedrag (automatisch) gedrag [Badre, 2020]. Op het bewuste niveau stelt het brein zichzelf steeds de volgende prangende vraag: moet ik wel of niet handelen? [Agid, 2021] en 'hoe moet ik deze handeling uitvoeren [Badre, 2020].
Een probleem bij het uitvoeren van een handeling is dat we te maken krijgen met zogenaamde 'beperkingen' (bottlenecks). Deze beperkingen vinden we op verschillende niveau's:
1. Lichaamsweefsels: om een doel te kunnen bereiken moeten de weefsels en beenderen in het lichaam samenwerken: één weefsel kan slechts voor één doel tegelijk gebruikt worden.
2. Hersenweefsel: om een doel te kunnen bereiken moeten de modules (weefsels) in het brein samenwerken: zulke weefsels kunnen echter slechts voor één doel tegelijk gebruikt worden [Dux & Marois];
3. Lichaamscapaciteit: om optimaal te kunnen handelen moeten de zintuigen en ledematen samenwerken; het lichaam beschikt over een beperkt aantal ledematen en zintuigen en is daarom slechts in staat om één specifieke taak per keer uit te voeren: deze beperking verplicht ons om ingewikkelde taken op te delen in hoofd- en deeltaken;
4. Hersencapaciteit: om een doel te bereiken kan het brein gebruik maken van al haar vermogens, zoals ons voorstellingsvermogen, onze intelligentie, een ingeving of onze kennis: maar deze vermogens kunnen niet tegelijkertijd aangesproken worden [Agid, Badre, Schwarzlose].
Als we het voordeel dat de samenwerking tussen alle weefsels en delen van ons lichaam heeft willen benutten, dan kunnen we slechts één taak per keer uitvoeren. De doelen die we voor ogen hebben moeten dan ook zo geformuleerd zijn dat ze deze beperking niet schenden. We hebben daarom een aantal duidelijke, strenge instructies nodig. Hierin voorzien de klassieke logische schema's.
Drie schema's
Om een taak optimaal (waarbij de samenwerking tussen alle weefsels en delen optimaal is) te kunnen uitvoeren zal het verstand zijn inzichten zo moeten ordenen dat het lichaam onze gedachten en wensen goed kan uitvoeren. De beperkingen (bottlenecks) in brein en lichaam worden door de logische schema's verrekend zodat een conflict bij de uitvoering wordt vermeden:
Hierbij zijn drie inzichten van belang:
(1) het brein-lichaam kan onmogelijk twee of meer doelen tegelijk uitvoeren;
(2) het brein-lichaam kan niet optimaal twee of meer doelen doorelkaar uitvoeren;
(3) het brein-lichaam kan slechts één doel uitvoeren.
De hypothese is dat deze natuurlijke schema's ten grondslag liggen aan onze denkwijze. Aan de twee eisen die moeten gelden voor een goede natuurlijke verklaring is hiermee voldaan: (1) we begrijpen dat deze schema's apriori gelden (het zijn voorwaarden die onmisbaar zijn voor een wezen dat doeltreffend moet handelen); (2) de functie van de twee klassieke wetten is hiermee uitgelegd: we begrijpen waarom deze schema's belangrijker zijn dan alle overige logische wetten.
De gegeven verklaring is de enige geschikte natuurlijke verklaring 'op aarde'. Alle andere verklaringen voor de logische denkwijze zijn sterk metafysisch (platoons, alwetendheid) of onvolledig.
Bovendien past deze natuurlijke verklaring gemakkelijk in de huidige zienswijze die zegt dat de mens 'ontworpen' is om doeltreffend te kunnen handelen.
De conclusie is dat de twee klassieke logische wetten, die stoelen op de genoemde natuurlijke schema's, feitelijk géén epistemologische wetten zijn -en geen betrekking hebben op de waarheid van onze beweringen- maar pragmatische wetten, die betrekking hebben op het handelen van de mens.
Lev Sjestov
Een logische voorstelling van de werkelijkheid is dan ook geen juiste of waarachtige voorstelling van de werkelijkheid in metafysische zin- een logische voorstelling van de werkelijkheid is een voorstelling die zo aangepast en vertekend is dat wij aan de hand van deze voorstelling doeltreffend kunnen handelen. Als onze voorstelling van de werkelijkheid ons in staat stelt om doeltreffend te handelen dan is deze voorstelling 'reëel' genoeg. We hebben maar een beetje waarheid nodig om te kunnen slagen.
De implicaties zijn enorm. Als namelijk ons meest fundamentele instrument, de twee klassieke logische wetten, die de grens bepalen tussen wat voor ons mogelijk en niet mogelijk is, onbetrouwbaar is, dan beschikken we niet over een alternatief. We weten dus niet wat wel en niet mogelijk is in absolute zin. Maar daaruit volgt dat alles mogelijk is. (Let op: hieruit volgt niet dat we onze voorstelling van de werkelijkheid moeten opgeven! Dat zou voor ons een onmogelijke opdracht zijn.)
Volgens Sjestov, de Russische filosoof, heeft de logisch-wetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid nauwelijks implicaties voor de transcendente zienswijze van de mensen. Hij had gelijk. Hij werd niet moe om er op te wijzen dat 'alles' mogelijk is. Onze ratio heeft geen voldoende greep op de werkelijkheid. Mijn analyse is bedoeld om te laten zien dat hij gelijk heeft: als ons verstand begrensd wordt door twee klassieke wetten die blind zijn voor de 'ware' aard van de werkelijkheid, dan is alles mogelijk. Ook het bestaan van God.
Waarom dan, zo schreef Sjestov, zou een mens, gegeven zijn eindige bestaan en zijn religieuze verlangens, het nalaten om in God te geloven?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten