zondag 27 maart 2022

Het gelijk van Shestov [3.5]

[Het onderstaande opstel is lang, zelfs naar de maatstaf van een zogenaamde 'long-read'. Een doorsnee longread is ongeveer 4000 woorden, het onderstaande opstel is 1000 woorden groter. Het voordeel is dat het opstel nu wel gemakkelijker leesbaar is en beter te begrijpen is dan in de vorige -kortere- versies. Het opstel is nog niet af: zo staan er ongetwijfeld nog fouten in en ook de literatuurverwijzingen zijn nog niet in het opstel opgenomen.


twee klassieke logische wetten

Alhoewel psychologen en filosofen overtuigend hebben laten zien dat 'gewone mensen' slecht zijn in logisch redeneren, neemt dit niet weg dat zij schendingen van de twee klassieke hoofdwetten onmiddellijk herkennen. De twee hoofdwetten zijn sterk bepalend voor onze denkwijze. 


Je kunt zelf de proef op de som nemen: vraag iemand of hij wil zitten én staan, stilstaan én doorlopen en hij zal niet begrijpen wat je bedoelt. Niemand zal denken dat de paus wel én niet leeft en geen jury zal uitspreken dat een persoon schuldig noch onschuldig is. Zelfs de jongste bediende in een restaurant zal begrijpen dat het onmogelijk is om wel én niet te betalen of om wel noch niet te betalen. 


Waarom vinden we de waarheid van deze twee klassieke logische wetten vanzelfsprekend, terwijl alle andere logische wetten en regels uit de logica eigenlijk alleen begrepen worden door mensen die logica hebben gestudeerd? Het idee dat een implicatie wáár is als het antecedent onwaar & het consequent waar is, is ons bijvoorbeeld niet van nature duidelijk. Mensen zijn geen geboren logici -logica moet je leren. Maar het begrip van de twee klassieke hoofdwetten lijkt ons te zijn komen aanwaaien.


Aangezien de geldigheid van deze twee logische wetten voor ons zo vanzelfsprekend is en aangezien deze twee wetten onmisbaar zijn voor ons, rijst het vermoeden dat deze klassieke hoofdwetten van de logica een natuurlijke functie hebben. Immers, de natuur zal ze toch niet voor niets een prominente plaats gegeven hebben in ons verstand? De verleiding om naar een zogenaamde 'natuurlijke verklaring' voor de logische wetten te zoeken is daarom groot. 


Een goede natuurlijke verklaring van de twee logische hoofdwetten zal in ieder geval moeten voldoen aan de volgende eisen: (1) we moeten het apriori karakter van de twee wetten verklaren en (2) we moeten uitleggen waarom deze wetten belangrijker zijn dan alle overige logische wetten.


Het 'apriori karakter' van de logische wetten verwijst naar een hoogst opmerkelijke eigenschap, namelijk dat iedereen gelooft dat deze wetten geldig zijn zonder dat we hier onderzoek naar hoeven doen. Alle mensen zijn er steevast van overtuigd dat niemand eigenschap x wel én niet kan hebben. Ook zijn alle mensen er steevast van overtuigd dat niets eigenschap x wel noch niet kan hebben. We hoeven hier verder geen onderzoek naar te doen: we weten het 'gewoon'. We zullen dan ook nooit twijfelen aan de waarheid van deze logische wetten.


De functie van het verstand 

Om te achterhalen wat de natuurlijke functie van de logische wetten is, zullen we eerst moeten zeggen wat de natuurlijke functie is van 'de mens'. Zo kunnen we bijvoorbeeld ook pas iets zeggen over de functie van de tong als we weten hoe het lichaam functioneert. De hypothese dat de tong een sociale of seksuele functie heeft is minder sterk dan de hypothese dat de tong een instrument is om de kwaliteit van voedsel te onderzoeken- we weten immers dat de mens eerst en vooral lang genoeg in leven moet blijven opdat zij zich kan voortplanten?


Aangezien 'de mens' uit allerlei verschillende delen, weefsels en vermogens bestaat is het niet eenvoudig om te zeggen wat de natuurlijke functie is van de mens. Mensen kunnen bijvoorbeeld dansen, zingen, vechten, paren en eten. Hieruit zou je kunnen afleiden dat de mens een 'veelvormig' dier is dat meerdere functies heeft. Je kunt al deze functies echter herleiden tot één functie: de mens is een dier dat doelgericht moet handelen, opdat hij lang genoeg over de aarde mag dwalen om nakomelingen te verwekken. Wie 'door' deze evolutionaire hypothese -een hypothese is een 'zienswijze'- naar de mens kijkt ziet hoe de verschillende delen, weefsels en vermogens elkaar aanvullen en versterken. De delen en weefsels in het lichaam werken bij het opvoeren van onze vermogens hecht met elkaar samen. Het lichaam is zodoende een fijne machine dat de mens in staat stelt om uiteenlopende taken te verrichten zoals borduren, opereren, musiceren en hout hakken. 


Hoe zit het echter met ons verstand? Het lichaam is zonder twijfel een product van de evolutie: wij zijn van top tot teen uitgerust om ons te handhaven, we kunnen evengoed als elk ander dier vluchten, vechten, vreten en vrijen. Maar ons verstand lijkt minder sterk geregeerd te worden door de natuur. Het verstand stelt ons in staat om te dagdromen, te schaken, te schilderen, te schrijven en wetenschap te bedrijven. Het verstand maakt van de ene mens een creatief wonder, van de andere mens een wetenschappelijk of wiskundig genie en van weer een ander mens een diep-religieuze ziel. Ook kan het verstand gezien worden als een 'waarheid-machine'. Het verstand met zijn ongekend sterke denkwijze voert ons 'op vleugels van waarheid' naar de grenzen van het heelal [Hawking]. 


De laatste jaren begint echter de overtuiging dat het verstand van de mens eerst en vooral moet worden gezien als een instrument dat bijdraagt aan de doelgerichtheid van onze handelingen post te vatten. 


Ons vermogen om te handelen is cruciaal. De mens, evenals alle andere bewegende (motiele) dieren, is sterk afhankelijk van het succes van zijn gedrag. De vraag of hij zich zal kunnen voortplanten wordt bepaald door de vraag of hij doeltreffend kan handelen. Ons voortbestaan is afhankelijk van de samenwerking tussen verstand en brein, arm en been, oog en hand, kortom van de samenwerking tussen alle delen, weefsels en vermogens. De samenwerking tussen onze zintuigen, ledematen, spieren, beenderen en zenuwen bepaalt of onze handelingen succesrijk zijn. Zelfs onze meest kunstzinnige gedachten kunnen uitgelegd worden als instrumenten die de kwaliteit van onze handelingen sterk vergroten. Wie een goed voorstellingsvermogen heeft of in staat is om verhalen te scheppen kan zich bijvoorbeeld de mogelijke uitkomst van zijn handelingen beter voor de geest halen. 


Ook het brein is volgens deze lezing een orgaan dat in belangrijke mate bijdraagt aan het succes van onze handelingen [zie o.a. James, Badre, Agil, Friston, enz.]. Het brein is volgens deze visie geen waarheid-instrument dat onder andere de structuur van de werkelijkheid naar waarheid moet beschrijven, maar het is een natuurlijk orgaan dat het lichaam steeds voorziet van goede plannen, inzichten én voldoende energie om de eerstvolgende handeling te voltooien. Het brein kan bijvoorbeeld op grond van eerdere ervaringen 'voorspellen' hoeveel energie we voor ons eerstvolgende handeling nodig hebben. (Terzijde: natuurlijk 'voorspelt' ons brein niet echt wat het lichaam zal doen. Het brein is immers zelf de ontwerper van de inzichten en de plannen die zullen worden uitgevoerd. Het is dan ook weer niet zo'n groot mirakel dat het -op grond van ervaringen uit het verleden- precies de hoeveelheid energie kan afmeten die nodig zal zijn voor de eerstvolgende handeling.)


Alle delen en weefsels zijn zo geplaatst en gevormd dat ze in dienst staan van het handelende lichaam. Brein, lever, nier, bekken, gewrichten, spieren, zenuwen, ledematen en zintuigen maken van de mens één handelende machine met een gesloten ontwerp.


Als we dus willen weten wat de natuurlijke functie is van de logische wetten, dan moeten we aannemen dat ook de twee klassieke logische wetten in dienst staan van het handelende lichaam. Het zou merkwaardig zijn als de twee klassieke hoofdwetten, die onze denkwijze zo sterk bepalen, een functie hebben die niet past bij de hypothese van het 'handelende' lichaam.


logische wetten zijn waarheid-wetten 

Om doeltreffend te handelen moet je de waarheid kennen. Wie altijd in de war is en wie altijd een verkeerd beeld heeft van de wereld, zal beslist niet doeltreffend kunnen handelen. Een jochie dat gelooft dat aanstormende auto's luchtspiegelingen zijn zal geen hoge leeftijd bereiken; wie werkelijk denkt dat spijkers eetbaar zijn zal een gruwelijke, voortijdige dood sterven. Volgens de meest gangbare opvatting zetten nu de twee klassieke wetten ons op het spoor van de waarheid. Als deze aanname klopt zou hiermee de natuurlijke functie van de twee klassieke wetten afdoende verklaard zijn.


Het is echter de vraag of de twee klassieke logische wetten ons op het spoor van de waarheid zetten. 


Je kunt gemakkelijk betwisten dat de wet van het uitgesloten derde ons op het spoor van de waarheid zet. Het is niet waar dat wie niet vóór Amerika is tégen Amerika is. Soms ligt de waarheid in het midden. De waarheid is subtiel en laat zich niet altijd vangen in een uitgesproken 'ja' of 'nee'. Een beschrijving van de wereld is niet louter een opsomming van 'waarheden' en -eventueel- 'onwaarheden'. De Nederlandse wiskundige Brouwer stelde daarom een nieuwe logische rekening op, het intuitïonisme, waarin de logicus per geval kan berekenen of de wet van het uitgesloten derde geldt.


Ook de wet van non-contradictie is geen wet die ons altijd op het spoor van de waarheid zet. Feit is dat mensen -en groepen mensen- beschikken over verlangens en inzichten die elkaar tegenspreken. Stel maar eens een lijstje op van alle redenen die je hebt om op vakantie te gaan: op zulke lijstjes staan ook beslist redenen waarom je beter thuis kunt blijven. Voor de meeste mensen geldt dat ze enerzijds wel en anderzijds niet op wereldreis willen gaan. Of denk aan de vele dilemma's die de mens(heid) plagen. Het is zelfs mogelijk om op correcte wijze een ware tegenstelling af te leiden uit geldige premissen (de vele paradoxen uit de literatuur spreken hier boekdelen) [1]. In onze dagen is het zelfs mogelijk om te rekenen met ware tegenstellingen: logici hebben een 'gesloten' rekensysteem opgesteld waarin een uitspraak waar én onwaar kan zijn [Priest, Beall].  


Je zou hier tegen in kunnen brengen dat de bezwaren slechts theoretisch en formeel van aard zijn. In de praktijk zijn de twee klassieke wetten betrouwbaar én bruikbaar. En voor de natuur is dat natuurlijk voldoende geweest om ze in ons verstand te planten en ze te gebruiken als toetsstenen om waarheid van onwaarheid te scheiden. Kijk maar: een doorsnee inspecteur weet dat een verdachte liegt als hij beweert dat hij op de avond van de moord wel én niet in Hotel de Groene Swaen logeerde. De inspecteur weet dan ogenblikkelijk: hier is de waarheid in het geding! 


Maar ja, de inspecteur weet ook dat de waarheid in het geding is als de verdachte beweert dat hij is opgestaan uit de doden; of als de verdachte beweert dat hij kan vliegen; of als de gedachte beweert dat zijn vrouw kinderen baart langs het oor. Om te begrijpen dat de waarheid in het geding is heb je niet persé de klassieke logische wetten nodig. En stel dat de inspecteur eens onderzoek moet doen naar een misdaad op een verre planeet, waar het buitenaardse leven lichamen van gassen en vloeistoffen heeft, zou hij dan ook zeker weten dat een verdachte niet op twee plekken tegelijk kan zijn? Het feit dat een mens niet op twee plekken tegelijk kan zijn is niet zozeer een abstracte algemene waarheid als wel een fysieke waarheid. 


Alleen als je de klassieke wetten dogmatisch gebruikt als 'absolute waarheden' kun je geloven dat de gehele werkelijkheid logisch geordend is. Je bent dan echter wel uitleg verschuldigd: waarom zou je de logische wetten beschouwen als dogma's? Want let wel: zo lang je de werkelijkheid niet (volledig) in kaart gebracht hebt, kun je niet weten of het apriori karakter van de klassieke wetten gerechtvaardigd is.


apriori kennis van de werkelijkheid

Zelfs als iedere filosoof sterk zou geloven dat hij apriori weet dat de logische wetten absoluut geldig zijn, dan nog is het geoorloofd en misschien zelfs noodzakelijk om de waarheid van deze wetten te onderzoeken. Immers, we kunnen wel geloven dat sommige waarheden sterker zijn dan andere waarheden, maar ons geloof is op zich nóg geen bewijs voor de waarheid van deze overtuigingen.


Laten we, om te beginnen, noteren wat het wil zeggen dat de klassieke wetten waar zijn. Neem de wet van non-contradictie:


(±) De wet van non-contradictie is waar als er in onze definitieve voorstelling van de werkelijkheid geen contradictie voorkomt (waarbij 'onze voorstelling van de werkelijkheid' berust op een deugdelijke wetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid).


Het is echter gemakkelijk om te zien dat (±) geen goed voorbeeld kan zijn van apriori kennis. In deze beschrijving is de waarheid van de logische wet afhankelijk van hoe de wereld is (volgens een deugdelijke wetenschappelijke beschrijving). Maar dan kunnen deze wetten niet apriori waar zijn. Want we kunnen onmogelijk vóóraf weten hoe het wetenschappelijke onderzoek van de werkelijkheid zal uitpakken. We weten zelfs niet of het überhaupt mogelijk is om de werkelijkheid volledig te onderzoeken. Het schijnt dat men omstreeks 1900 van mening was dat de natuurkunde nagenoeg af was. Inmiddels denken natuurkundigen daar anders over. Schijnbaar schotelt de natuur ons af en toe een verrassing voor. De bewering dat de gehele werkelijkheid logisch geordend is kan dan ook uit de aard der zaak geen voorbeeld zijn van apriori kennis. We hebben geen idee welke ontdekkingen wetenschappers morgen zullen doen. Wellicht is er ergens in het heelal een buitenaards dorp waar het letterlijk contradicties regent. Wie zal het zeggen? 


Als we willen weten of de wet van non-contradictie absoluut geldig is moeten we de werkelijkheid in kaart brengen. Zo lang dat niet is gebeurd weten we niet of de werkelijkheid logisch geordend is. We beschikken vooralsnog over geen enkele aanwijzing voor de waarheid van deze bewering. Hadden natuurkundigen inmiddels het bestaan van 'logische deeltjes' of 'logische krachten' vastgesteld dan hadden we goede redenen om te denken dat de werkelijkheid logisch geordend is. De logische orde is echter de meest abstracte orde die we kennen. Zó abstract zelfs dat ze zich alleen maar aandient in onze beschrijving van de werkelijkheid. In de werkelijkheid zelf, aan de straten, in de wouden en op de landerijen, kun je de logische orde niet eens aanwijzen. Als antwoord op de vraag hoe abstracte logische wetten de wereld kunnen ordenen wordt wel gewezen op het inzicht dat de logische orde zou kunnen zijn ontstaan uit een eerdere natuurlijke orde. Zulke voorstellen zijn echter lastig te plaatsen, want elke eerdere wereld is uit de aard der zaak 'absurd': we zullen het mechanisme achter een transformatie van een absurde wereld naar een logische wereld niet kunnen begrijpen. Een 'eerdere orde' kan dan ook niet bestaan- en een eerdere natuurlijke orde al helemaal niet. Pogingen om aan te tonen dat de werkelijkheid logisch geordend is zijn niet succesrijk. De bewering dat de werkelijkheid logisch geordend is laat zich in ieder geval al even lastig verdedigen als ontkennen.   


Waarom geloven (sommige) filosofen dan tóch dat wij apriori weten dat de wet van non-contradictie waar is? 


Wellicht geeft het platonisme antwoord op deze vraag. Volgens de platonist staat de waarheid van de klassieke wetten aan de hemel geschreven. Een goed logicus kan aan dit hemelse dictum 'zien' dat de wet van non-contradictie altijd en overal geldt. Zodra de logicus de wet in de platoonse hemel ontwaart begrijpt zij dat geen enkele bewering tegelijkertijd wel en niet waar kan zijn. Vanaf dat ogenblik kan de logicus zich eenvoudigweg niet indenken dat de logische wetten niet geldig zijn.


Toch heeft het platonisme zwakke punten. In de eerste plaats ziet niet elke logicus schijnbaar de waarheid van de logische wetten aan de hemel geschreven staan, want anders zou men niet zijn gaan rekenen met 'ware contradicties'. 


Ook zegt het weinig dat wij ons niet kunnen indenken dat contradicties waar zijn: het verstand van de de mens is wellicht een beperkt instrument. Een zekere verstandelijke blindheid voor wat mogelijk is lijkt ons van nature eigen. Voorbeelden van onze verstandelijke blindheid zijn er te over. Zo kunnen we ons niet indenken dat de kleinste bouwsteentjes in de natuur zowel golf als deeltje zijn of dat de ene mens de andere gruwelijk kan mishandelen- en weer andere mensen kunnen zich niet indenken dat God bestaat. Het verstand van de mens is niet altijd een goede graadmeter voor modaliteit. Het ligt dan ook niet voor de hand dat wij beschikken over universele inzichten. 


Een andere mogelijk antwoord op de vraag hoe wij aan apriori kennis komen is de volgende: Onze apriori kennis van de logische wetten zou een erfstuk kunnen zijn van onze verre voorouders. Onze vroege voorouders zijn in de loop der tijd logisch gaan omdat deze denkwijze zijn nut bewees. Wie logisch dacht had een voorsprong op alle mensen en dieren die niet logisch konden denken. Maar dergelijke evolutionaire verklaringen leunen sterk op de aanname dat de gehele werkelijkheid logisch geordend is en zijn daarom vatbaar voor alle bezwaren die ik hierboven genoemd heb. Zo lang we niet weten of de werkelijkheid logisch geordend is overschrijden we ruimschoots onze epistemologische bevoegdheid als we aannemen dat de wereld wél logisch is geordend. Merk tenslotte op: uit het feit dat wij er in slagen om de wereld logisch te ordenen volgt niet dat de wereld logisch geordend is.


a priori kennis is een praktijk

Logisch denken is niet voorbehouden aan de mens. Nogal wat dieren, waaronder vogels, zijn in staat om logisch te denken. Kraaiachtigen kunnen bijvoorbeeld een reeks opdrachten in de juiste logische volgorde uitvoeren. Als dieren ook logisch kunnen denken en als logische inzichten apriori zijn, dan beschikken deze dieren dus ook over apriori kennis. Aangezien het echter onwaarschijnlijk is dat vogels beschikken over platoonse inzichten of universele kennis, of dat zij een andere hemelse begaafdheid hebben, ligt het voor de hand om te denken dat apriori kennis niets van doen heeft met zulke sterke metafysische producten als 'waarheid' of 'universele kennis'. Misschien moeten we de poging om de logische wetten te verheffen tot een universeel of platoons inzicht opschorten en het onderzoek over een andere boeg gooien.   


Wellicht heeft het onderscheid tussen apriori en aposteriori inzichten niets te maken met de bouw (structuur) van de werkelijkheid, maar berust het onderscheid op niets anders dan een zogenaamde praktijk, dat wil zeggen: een ingebakken, nuttige gewoonte. Zoals het spijsverteringsstelsel vóóraf aan ons voedsel enzymen en zuren toevoegt om de brokken beter verteerbaar te maken, zo voegt ons verstand een bepaalde orde toe aan onze inzichten zodat we onze inzichten en voorstellingen beter begrijpen. De logische wetten zijn dan een soort enzymen die eerst op de nieuwe inzichten moeten inwerken, om ze te zuiveren van contradicties, voordat we de inzichten en de samenhang tussen de inzichten met ons verstand kunnen verwerken. 


Op zich is dit geen gekke gedachte. In ieder geval zie je in de praktijk dat geleerden theorieën waar contradicties in voorkomen onmiddellijk afwijzen. In de praktijk gaan zij er vóóraf al vanuit dat theorieën logisch moeten worden geordend. Zij bestuderen de mogelijke waarheid van een theorie pas als de inzichten en bevindingen van de auteur 'kloppen'. Deze praktijk, de gewoonte om onze theorieën op voorhand logisch te ordenen, passen we standaard toe. Elke geleerde moet zijn artikelen zuiveren van contradicties. Waarom houden we ons aan deze opvallende gewoonte? Een mogelijk antwoord is dat ons verstand contradicties niet kan verwerken, zoals ons spijsverteringskanaal van nature stenen en spijkers niet kan verteren. 


Je kunt je hier wel iets bij voorstellen. Als we gemaakt zijn om doelgericht te handelen, dan moeten we weten dat bepaalde inzichten niet kunnen worden uitgevoerd. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om twee handelingen tegelijk uit te voeren. Je kunt de opdracht 'loop wel & niet naar de deur' niet eens beginnen. We kunnen niet niet tegelijk pianospelen en aardappelen schillen. Zoogdieren kunnen over het algemeen slechts één taak per beurt uitvoeren. 


We zullen de handelingen die we uitvoeren moeten voegen naar onze lichamelijke mogelijkheden. We hebben slechts twee handen. Hadden we vier handen of twaalf handen, dan zouden we misschien tegelijkertijd kunnen musiceren én aardappelen schillen. Wij moeten echter woekeren met de capaciteit van het lichaam. We moeten ingewikkelde taken daarom ook 'hanteerbaar' maken door ze te verdelen in  meerdere, eenvoudige taken. Om een bepaald doel te bereiken moeten we deze taken ook nog eens zó rangschikken dat ze het beoogde resultaat opleveren. De hypothese is nu dat de klassieke wetten onmisbaar zijn bij indelen en het rangschikken van de handelingen. We zullen de deeltaken tenminste moeten zuiveren van bewegingen die we niet of slecht kunnen uitvoeren. We vermijden daarmee dat ons verstand, dat zorg draagt voor de opzet van de handeling, in de verleiding komt om plannen te maken die niet eens uitgevoerd kúnnen worden.


De klassieke wetten van de logica zijn de randvoorwaarden waar onze inzichten tenminste aan moeten voldoen om verwerkt te kunnen worden door ons brein en uitgevoerd te kunnen worden door ons lichaam. Wat deze wetten ons voorhouden is het volgende: voer een bepaalde taak wel óf niet uit, maar voer nooit meer dan één taak per keer uit én probeer nooit om taken door elkaar uit te voeren. 


Deze hypothese past uitstekend bij de algemene visie dat de mens een dier is dat doeltreffend moet handelen.


het handelende lichaam

Om deze hypothese verder te onderbouwen moeten we ons verdiepen in de wijze waarop mensen handelen. We ontkomen niet aan een uitstapje naar het vakgebied van de psychologie. 


In de hersenen liggen drie stroken achter elkaar; de drie stroken lopen ongeveer van oor tot oor. In de voorste strook liggen zogenaamde 'kaarten' opgeslagen van de bewegingen die het lichaam kan maken. Het is opvallend dat al deze bewegingen gericht zijn op bepaalde praktische doelen zoals het grijpen (van voedsel), vluchten, afweren en vechten. Psychologen hebben dit gebied de naam (M1) gegeven. In de volgende strook, de tweede, liggen de kaarten voor de aanraking (S1). Onder deze stroken, dieper in het brein, liggen gebieden waarin de kaarten voor alle andere zintuigen (V1, enz) zijn opgeslagen. In de derde en laatste strook worden deze zintuigelijke en motorische kaarten met elkaar verbonden. Omdat alle kaarten aan elkaar geknoopt zijn kunnen wij meerdere indrukken met elkaar verenigen en gecoördineerde bewegingen maken in de ruimte. Om een bal te vangen moeten bijvoorbeeld de indrukken van het oog én van het lichaam nauwkeurig op elkaar worden afgestemd, opdat we weten hoe onze arm zich moet bewegen in de ruimte en hoe onze hand zich moet openen en sluiten en welke houding het lichaam heeft [Schwarzlose, 2021]. Kortom, in ons brein vinden we een enorme machinerie die het mogelijk maakt om doeltreffend te handelen.


Wij maken van deze machinerie voortdurend gebruik, ook al zijn we ons dit niet bewust. Een groot deel van onze handelingen verrichten we 'automatisch'. Als we met iemand keuvelend over de stoep wandelen, dan kunnen we onze aandacht gemakkelijk bij het gesprek houden dat we voeren, want lopen doen we op de 'automatische piloot'. Zodra we echter een straat moeten oversteken hebben wij daarbij onze volle aandacht nodig. Een straat oversteken is riskant. We moeten goed op de passerende auto's en fietsers letten en op het voetgangerslicht aan de overkant van de straat. Zo wisselen we moeiteloos af tussen het bewuste en het sub-bewuste (automatische) niveau [Agid]. 


Ook nieuwe of ingewikkelde taken kunnen we uitsluitend verrichten als we onze aandacht erbij houden. We bepalen met ons verstand wat we moeten doen en vervolgens wordt de hele machinerie in het brein 'aangestoken' en beweegt het lichaam zich zo dat het doel wordt bereikt. Als er dan toch iets mis gaat of niet volgens plan verloopt dan kan het verstand ingrijpen en de bewegingen aanpassen. Het is alsof wij met onze 'plannen' (voornemens, intenties) het geheel van kaarten en dwarsverbindingen in ons brein weten te bespelen als was het een klavier, waarna uit het orgel, in het gekozen register, de gewenste melodie klinkt. 


Wij hoeven slechts een bepaald plan of doel te bedenken en vervolgens wordt het uitgevoerd door de vele, complex geordende weefsels in het brein en het lichaam. In ons brein voltrekt zich een ingewikkeld spel -een filosoof zou spreken van 'dialektiek'- tussen de mentale, bewuste aspecten van de mens en de vele met elkaar verknoopte representaties in de zintuiglijke en motorische gebieden, die haar weerslag vindt in de vele vloeiend uitgevoerde bewegingen van het lichaam, eventueel zelfs zo verfijnd, gracieus en kunstzinnig als de danspassen van een ballerina. 


Het boeiende van deze machinerie is dat de 'mentale' onderdelen van het mechanisme al even onmisbaar zijn als de fysieke onderdelen. Een inzicht of denkbeeld is voor het slagen van een handeling zo belangrijk als een hand, voet, vinger of oog. Wie zijn aandacht, als dat nodig is, niet bij de uitvoering van zijn handeling heeft zal het doel dat hij zich gesteld heeft niet bereiken. Vanzelfsprekend is dit hechte samenspel, deze dialektiek, tussen inzicht en handeling voor de mens buitengewoon voordelig. Want wij zijn een dier dat het vermogen heeft om ingewikkelde plannen te bedenken. Wij beschikken over een tamelijk grote voorraad inzichten en denkbeelden waarmee we complexe voorstellingen kunnen bouwen. Dankzij de machinerie in ons brein zijn we vervolgens in staat om deze bijster ingewikkelde plannen daadwerkelijk uit te voeren. In een vorige eeuw konden 'handwerk-lieden', zonder de hulp van een elektrische rekenmachine, klokken en andere fijne instrumenten maken. Wat we ons, binnen het kader van onze logische denkwijze, kunnen voorstellen, kunnen we in beginsel ook uitvoeren (of maken).  

  

Een voorbeeld van het menselijk vermogen om ingewikkelde plannen te bedenken en deze vervolgens door middel van een groot aantal bewegingen uit te voeren is het bereiden van een maaltijd voor zes gasten. De kok zal eerst tientalen grote en kleine taken moeten verrichten alvorens zij de gesneden en anderszins geprepareerde ingrediënten in de juiste volgorde bij elkaar kan voegen en de hoofdschotels kan bereiden, zodat de maaltijd op het juiste tijdstip en op de juiste temperatuur aan de genodigden kan worden geserveerd. Het inzichtelijke verstand van de mens maakt haar minder afhankelijk van aangeboren schema's, die het gedrag van de meeste dieren bepalen. Een voorbeeld van schematisch gedrag vinden we bij het egeltje, dat zich onmiddellijk oprolt tot een bol als het iets verdachts ziet, ruikt of hoort. Hoe praktisch schematisch gedrag ook mag zijn, het kent ernstige beperkingen. Dit blijkt pijnlijk uit het feit dat nogal wat egeltjes sterven onder de wielen van auto's. Zou het egeltje kunnen beschikken over een ruimere voorraad inzichten, dan zou het zich niet steeds automatisch oprollen tot een bol op de autoweg.  


Ingewikkelde handelingen bestaan uit verschillende hoofd- en deeltaken. Hoe ingewikkelder de taken zijn die we willen verrichten, hoe meer we moeten schakelen tussen bewust en sub-bewust gedrag (automatisch) gedrag [Badre, 2020]. Op het bewuste niveau stelt het brein zichzelf steeds de volgende prangende vraag: moet ik wel of niet handelen? [Agid, 2021] en 'hoe moet ik deze handeling uitvoeren [Badre, 2020].


Een probleem bij het uitvoeren van ingewikkelde bewuste handelingen is dat we te maken krijgen met zogenaamde 'beperkingen' (wegversmallingen of bottlenecks). Deze beperkingen vinden we op verschillende niveau's:

1. Beperkingen op het niveau van het lichaam: om een doel te kunnen bereiken moeten de weefsels en beenderen in het lichaam samenwerken: één weefsel kan slechts voor één doel tegelijk gebruikt worden; zouden we meerdere taken tegelijk uitvoeren, dan zouden we op enig ogenblik een en hetzelfde weefsels op verschillende manieren moeten gebruiken.

2. Beperkingen op het niveau van het brein: om een doel te kunnen bereiken moeten de zenuwen in het brein samenwerken: sommige hersenweefsels kunnen daarom slechts voor één doel tegelijk gebruikt worden. Het korte termijn geheugen is hier een voorbeeld van. Het is betrokken bij de uitvoering van vrijwel alle taken. Als alle gebieden in de hersenen soepel willen samenwerken met het kortetermijn geheugen, dan moeten de verschillende taken even in de wachtrij staan. Het werkgeheugen kan maar één taak per keer uitvoeren [Dux & Marois];

3. Beperkingen die betrekking hebben op de samenwerking van brein en lichaam: om optimaal te kunnen handelen moeten het zenuwweefsels en de lichaamsweefsels, waaronder de zintuigen en de ledematen, nauw met elkaar samenwerken; de samenwerking vereist dat voor één taak vrijwel alle noodzakelijke brein- en lichaamsweefsels gebruikt worden. We zijn daarom slechts in staat om één specifieke taak per keer uit te voeren. 


Het komt er, kortom, op neer dat alle zintuigen, zenuwen, weefsels en delen waaruit wij zijn gebouwd met elkaar moeten samenwerken bij het bereiken van een doel. Het is daarom noodzakelijk dat we bij het opstellen van onze plannen rekening houden met de beperkingen die zich aandienen op de lange weg van inzicht naar beweging. 


Voor een intelligent dier is het echter gemakkelijk om lukraak allerlei inzichten en denkbeelden in de vreemdste en meest gedurfde vormen met elkaar te verbinden. Het verstand kan het lichaam dan ook gemakkelijk overvragen. Enige afstemming tussen verstand en uitvoeringspraktijk is daarom van groot belang. Je zou dit onze  'realiteitszin' kunnen noemen. Zou het verstand het lichaam voorhouden dat het kan vliegen of dat het door vuur kan lopen, dan zullen zowel verstand als lichaam dit vermoedelijk bezuren. Vandaar dat mensen in de dagelijkse praktijk zo fanatiek doende zijn om onderscheid te maken tussen 'vals' en 'echt'- waarbij het woord 'echt' verwijst naar zaken die ons 'uitdagen' en een 'appel' doen op onze handelingsvaardigheid [2]. De zaken die van belang zijn voor het handelen zijn 'echt' en alle andere zaken zijn 'niet echt', dat wil zeggen: 'niet van belang' (als God 'echt' bestaat dan moet ik in mijn doen en laten rekening met hem houden, als God niet 'echt' bestaat dan hoef ik geen rekening met hem te houden). 


De overtuiging dat je kunt vliegen en de overtuiging dat je door vuur kunt lopen zijn voorbeelden van fatale inzichten. Je kunt de lijst met fatale inzichten gemakkelijk uitbreiden. Denk aan het slikken van spijkers of het geloof dat voedsel giftig is. Zulke fatale inzichten kunnen echter zonder problemen worden uitgevoerd: wie gelooft dat hij kan vliegen is in staat om van grote hoogte te springen en met de armen te wapperen als was hij een vogel. Dit type fatale overtuigingen verstoort de machinerie die het ons mogelijk maakt om te handelen niet. 


Het verstand kan echter óók een type inzichten produceren die de machinerie wél kunnen ontregelen. Juist wanneer het verstand de klassieke logische regels schendt weet het lichaam niet hoe het zich moet bewegen. 


Stel dat je achtervolgd wordt door een kwade, zeer sterke man. Op een tweesprong valt je opeens de gedachte in dat je het best zowel naar links als naar rechts kunt rennen. In theorie zou deze oplossing geniaal zijn, want als je naar links én rechts gaat is de kans dat je aan de kwade vuist van de sterke man ontsnapt één keer zo groot. Het probleem is echter dat de machinerie onmiddellijk hapert: het lichaam kán dit inzicht niet uitvoeren. Het lichaam heeft de bewegingen om zowel naar links als naar rechts te vluchten niet paraat. De weefsels en delen waaruit het lichaam bestaat kunnen immers als ze met elkaar moeten samenwerken -dat wil zeggen: als ze samen één welbepaald doel moeten bereiken- niet tegelijkertijd ook gebruikt worden voor het bereiken van een ander doel? Voor het lichaam, dat als een éénheid moet opereren, komt de gedachte om zowel naar links als naar rechts te vluchten neer op het volgende: ga naar rechts én ga tegelijkertijd niet naar rechts (maar naar links). En deze opdracht blokkeert de samenwerking tussen de weefsels en delen in het lichaam. 


De enige oplossing die we voor dit probleem kunnen verzinnen is dat het lichaam de verschillende taken waaruit de twee handelingen bestaan dan maar door elkaar moet uitvoeren. De opbrengst van een dergelijke tweeslachtige handeling zal echter niet optimaal zijn. De wegversmallingen in het traject van inzicht tot handeling zullen de samenwerking tussen de delen, weefsels en zenuwen van het lichaam dan misschien niet totaal blokkeren, maar zeker wel ernstig verstoren [Stichel, 2018]. 


drie schema's (de functie van de logische wetten) 

Het probleem met onlogische inzichten is dat deze structureel niet kunnen worden uitgevoerd. Als je de machinerie, van inzicht tot handeling, structureel ontregelt, maak je het überhaupt onmogelijk om te handelen. Contradicties verstoren de werking van de machinerie. Wie de samenwerking tussen inzichten, zenuwen, zintuigen en ledematen ondermijnt maakt het onmogelijk voor een dier om haar noodzakelijke doelen te bereiken. Om de machinerie soepel te laten draaien is het daarom noodzakelijk dat het verstand structureel wordt beperkt door de twee klassieke logische wetten. Zonder deze wetten loopt het verstand te sterk uit de pas met het lichaam en zal de samenwerking tussen inzichten, zenuwen, zintuigen en ledematen, een samenwerking die grotendeels wordt opgesteld in ons brein blokkeren of spaak lopen. 


Als we het voordeel willen benutten dat de samenwerking tussen de weefsels en delen van ons lichaam ons oplevert, dan kunnen we slechts één taak per keer uitvoeren. We hebben daarom een aantal duidelijke, strenge instructies nodig. Hierin voorzien de klassieke logische schema's (wetten). 


Om een taak optimaal (waarbij de samenwerking tussen alle weefsels en delen optimaal is) te kunnen uitvoeren zal het verstand zijn inzichten zo moeten ordenen dat het lichaam onze gedachten en wensen goed kan uitvoeren. De beperkingen (wegversmallingen) in brein en lichaam worden door de logische schema's verrekend zodat een conflict bij de uitvoering wordt vermeden: 


Hierbij zijn drie inzichten van belang:


(1) het brein-lichaam kan onmogelijk twee of meer taken tegelijk uitvoeren (en dus kan het brein-lichaam onmogelijk twee of meer doelen tegelijk bereiken);

(2) het brein-lichaam kan niet optimaal twee of meer doelen doorelkaar uitvoeren (en dus kan het brein-lichaam niet optimaal twee of meer doelen door elkaar proberen te bereiken);

(3) en dus moet het brein-lichaam steeds een duidelijk keus maken: je voert of de ene of de andere taak uit (en dus moet het brein-lichaam steeds een duidelijke keus maken: je probeert of het ene of het andere doel te bereiken). 


De hypothese is dat deze natuurlijke schema's ten grondslag liggen aan de twee klassieke logische wetten. Je kunt in het eerste schema gemakkelijk de klassieke wet van non-contradictie herkennen. De twee andere schema's zou je kunnen vertalen in de wet van het uitgesloten derde. 


Aan de twee eisen die we vooraf gesteld hebben aan een goede natuurlijke verklaring is hiermee voldaan: (1) we begrijpen dat deze schema's apriori gelden (het zijn voorwaarden die vooraf gesteld worden aan inzichten); (2) de functie van de twee klassieke wetten is hiermee verklaard: we begrijpen waarom deze schema's voorrang hebben op alle overige wetten en inzichten (want zonder deze wetten blokkeren we de exit-machinerie en is handelen in het geheel niet mogelijk).  


De gegeven verklaring is de enige geschikte natuurlijke verklaring 'op aarde'. Alle andere verklaringen voor de logische denkwijze zijn sterk metafysisch (platoons, alwetendheid) of onvolledig. 


Bovendien past deze natuurlijke verklaring gemakkelijk in de huidige zienswijze die zegt dat de mens 'ontworpen' is om doeltreffend te kunnen handelen. 


De conclusie is dat de twee klassieke logische wetten, die stoelen op de genoemde natuurlijke schema's, feitelijk géén epistemologische wetten zijn -en geen betrekking hebben op de waarheid van onze beweringen- maar pragmatische wetten, die betrekking hebben op het handelen van de mens.


het gelijk van shestov

Een logische voorstelling van de werkelijkheid is dan ook geen juiste of waarachtige voorstelling van de werkelijkheid in metafysische zin- een logische voorstelling van de werkelijkheid is een voorstelling die zo aangepast en vertekend is dat wij aan de hand van deze voorstelling doeltreffend kunnen handelen. Als onze voorstelling van de werkelijkheid ons in staat stelt om doeltreffend te handelen dan is deze voorstelling 'reëel' genoeg. We hebben maar een beetje waarheid nodig om te kunnen slagen.


De implicaties zijn enorm. Als namelijk onze meest fundamentele inzichten, de twee klassieke logische wetten, die de grens bepalen tussen wat volgens ons mogelijk en onmogelijk is, niet universeel geldig is, dan kunnen we niet weten wat wel én niet mogelijk is. We hebben geen alternatief voor de logische wetten. Ze zijn een noodzakelijke beperking en als zodanig zijn ze een noodzakelijke leugen. De logische zienswijze zegt ons hooguit wat in praktische zin mogelijk en onmogelijk is, maar zeker niet in absolute zin. Maar daaruit volgt dat alles mogelijk is! (Let op: hieruit volgt niet dat we onze logische voorstelling van de werkelijkheid moeten opgeven. Dat zou voor ons een onmogelijke opdracht zijn.) 


Volgens Sjestov, de Russische filosoof, heeft de logisch-wetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid nauwelijks implicaties voor de transcendente zienswijze van de mensen. Hij werd het niet moe om er op te wijzen dat 'alles' mogelijk is. Onze ratio heeft geen voldoende greep op de werkelijkheid. 


Mijn analyse is bedoeld om te laten zien dat hij gelijk heeft: als ons verstand begrensd wordt door twee klassieke wetten die blind zijn voor de 'ware' aard van de werkelijkheid, dan is alles mogelijk. Ook het bestaan van God. 


Waarom dan, zo betoogt Shestov, zou een mens, gegeven zijn eindige bestaan en zijn religieuze verlangens, het nalaten om in God te geloven?


Je kunt hier ook nog een algemener religieus inzicht uit afleiden. Religie draait om de vraag of het leven zin heeft. Maar als alles mogelijk is, dan heeft het leven wél zin (zelfs al dringt de zin van het leven zich niet sterk aan ons op). Het is aan ons of wij de zin van het leven ook daadwerkelijk willen zoeken en naleven.


[1]. Wie deze paradoxen wil uitsluiten door zich te beroepen op de absolute geldigheid van de wet van non-contradictie -je zegt dan: paradoxen kunnen per definitie niet waar zijn want de wet van non-contradictie verbiedt paradoxen- moet eerst laten zien waarom de wet van non-contradictie absoluut geldig is.


[2] Merk op dat 'vals' en 'echt' niet samenvallen met het begrippenpaar 'waar' en 'onwaar'. In veel gesprekken worden deze twee begrippenparen echter ten onrechte met elkaar verward.

2 opmerkingen:

JanD zei

Beste Jan Auke.

Het lijkt een open deur intrappen, maar dat is het voor mij niet.(eerlijk niet hoor)
Voor jou is het natuurlijk overduidelijk, maar mijn indruk is dat het stuk makkelijker leesbaar wordt voor eenvoudige mensen, als je in het begin die twee hoofdwetten duidelijk formuleert. Voordat je overgaat tot "je kunt zelf de proef op de som nemen".

Overigens, vraag ik me af wat nu jouw criteria zijn voor plaatsing. Je hebt enkele stukken van mij niet geplaatst maar anderen wel.

Vriendelijke groet van JanD

Jan-Auke Riemersma zei

JanD, ik zal je suggestie in overweging nemen de eerstvolgende keer dat ik het stuk weer met een enigszins frisse blik kan bekijken.

De criteria zijn: (1) reacties hebben uitsluitend betrekking op het geschreven stuk. Om een voorbeeld te noemen: eigenlijk geeft het geen pas om McTaggert te bespreken als een reactie op een bijdrage over de vraag hoe het leerplan filosofie moet worden samengesteld. (2) Standpunten bevatten een beargumenteerde verdediging (opinies zijn niet zo geschikt voor een filosofieblog). (3) Eén reactie per keer is voldoende: op een gegeven ogenblik is je standpunt duidelijk. Ik wil oeverloze discussie eigenlijk vermijden.

Lucy had geen idee wat ze op al die stukken moest antwoorden, want 'ze gingen eigenlijk nergens over' (waarbij ze een uitzondering maakt voor de reactie van Aafje). Het wekt de indruk alsof haar tekst alleen maar werd gebruikt als kapstok om de eigen stokpaardjes te etaleren. Wel jammer, toch?