Interessant is de 'bekering' van Wittgenstein. Hij meende aanvankelijk dat de klassieke wetten aspecten van de werkelijkheid beschreven. Hij was een realist. Zo schreef hij dat 'taal en werkelijkheid de logische vorm delen'. Deze "(...) logische vorm toont zich in de feiten" (Tractatus 5.5).
Overigens maakt hij in de Tractatus niet duidelijk wat 'de logische vorm' is.
Later verwierp Wittgenstein zijn realistische visie. In zijn 'Filosofische Onderzoekingen' geeft hij in §89 tm §120 kritiek op zijn eigen realisme.
In §101 schrijft Wittgenstein: "(...) Wij leven in de rotsvaste overtuiging dat het [logische] ideaal in de werkelijkheid te vinden 'moet' zijn. En dat terwijl we nog niet zien hoe het zich daar bevindt (...). We geloven dat het ideaal in de realiteit schuilt, omdat we geloven het daar al te zien." (FO, §101).
De kritiek die Wittgenstein, blijkens deze notitie, op het realisme heeft is dat we de logische structuur feitelijk niet waarnemen. We 'geloven' dat we de logische structuur waarnemen, maar als we deze logische structuur willen aanwijzen, dan slagen we daar niet in.
Wittgenstein legt de vinger op de zere plek: het probleem is dat de logische structuur van de werkelijkheid niet kán worden onderzocht, noch door logici noch door fysici, om de eenvoudige reden dat de logische orde geen fysisch fenomeen is.
In de fysische beschrijving van de werkelijkheid komen geen logische wetten en krachten voor die, als een soort 'logisch krachtveld', heel de wereld omvatten in een 'hard' logisch kristal-rooster. De abstracte 'logische vorm' bestaat misschien wel, maar ze is niet te vinden in onze fysische wereld van deeltjes en velden. Ze is slechts te vinden in het verstand van de mens. Op één of andere manier voegt ons verstand de logische vorm toe aan de werkelijkheid.
Het is zoals Wittgenstein schrijft: we meenden de logische vorm al in de wereld te zien. Maar toen we scherper keken bleken we ons te hebben vergist. De reden waarom de werkelijkheid logisch lijkt is omdat we de logische structuur zelf aanbrengen in onze verhalen over de werkelijkheid. Zouden we dat niet doen, dan zouden we onze eigen verhalen over het handelen van de mens en over de wereld waarin hij zich beweegt niet goed kunnen begrijpen.
Wittgenstein meende daarom dat we niet langer (binnen de grenzen van de taal) moeten zoeken naar het zuivere, logische ideaal, maar dat we beter de taal zelf, in haar praktische, weerbarstige 'dagelijkse' vorm kunnen gaan onderzoeken.
Eigenlijk is een 'logische vorm' ook wel een erg vreemd ding. Geloven we werkelijk dat een eenvoudige steen, die we aantreffen op het strand, een aantal metafysische relaties met zichzelf heeft?
Verkeert 'deze steen' bijvoorbeeld in een metafysische, onbepaalde toestand van 'identiteit (deze steen is identiek aan deze steen), disjunctie (deze steen is ofwel deze steen ofwel niet deze steen) en non-contradictie (deze steen kan onmogelijk wel en niet deze steen zijn)?
Je 'meent' misschien dat je deze toestanden 'ziet', maar als je deze observatie 'hard' moet maken kom je er op den duur achter dat de logische toestand 'van de dingen' op een vergissing berust.
Je treft (op de keper beschouwd) geen logische relaties aan in de wereld. Feitelijk is het zelfs onzinnig om over 'deze steen' te zeggen dat 'deze steen gelijk is aan deze steen'. Alleen in onze beschrijving van de wereld is deze steen gelijk aan deze steen.
Om de wereld te zien als een logisch geordende 'eenheid' heb je een mens met hersenen nodig die de wereld logisch beschrijft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten